DE MAN EN DE ZEE

De man zag de zee.
Hij bekeek haar.
Hij stond perplex.
Na een kwartier sprak hij.
“Jij bent de grote zee,” zei hij.
“En ik ben een kleine man. Ik sta hier, voor jou, en ik wil dat je mij omarmt.”
De zee leek te horen wat de man zei en streelde hem met een van haar golven.
De man sloot de ogen en liet begaan, en nog.
De man sprak opnieuw.
“Jij ziet veel, Zee. Jij ziet de wolken, de lucht, de meeuwen, de grote schepen en de kleine boten, de zeiljachten, de vissers en de duikers. Jij ziet de oevers van de wereld, de stranden, de rotsen, de mensen en hun huizen. Jij begeleidt de zeevaarders, jij maakt hen het leven makkelijk of moeilijk, jij gooit het zout over de kuststeden. Jij bent groots, en ik ben klein. Omarm me,” zei hij. “Laat me jouw grootte en mijn nietigheid voelen, mij, een speldenprik in jou, Zee, en laat me voelen hoe je ontrolt tot de veel grotere oceaan.”
“Omarm me,” herhaalde hij.

De zee likte hem met een krul van haar golven, en nog eens; zijn handen, zijn bovenarmen, zijn voorhoofd, zijn ogen.
De man voelde het water en het zout. Hij hield de ogen gesloten.
Hij sprak opnieuw tot de zee en vertelde over zijn medemensen. Over de macht, het geld en de angsten. Hij vertelde over de oliebaronnen en over het kindermisbruik. Hij beschreef de ettelijke miljoenen dollars en euro’s die hier en daar in duistere kluizen verborgen lagen. Hij zei dat de herkomst van dat geld niet altijd duidelijk was, en dat de miljoenen biljetten een kwalijke geur verspreidden.”
“En de drugs,” zei hij. “En de alcohol,” zei hij.
Hij vertelde over de verslavingen en over hun slachtoffers, over de dealers en fabrikanten, over het vele geld en de stinkende rijken. Hij vertelde over de uitzichtloosheid van de junks en van de verslaafden.
“Maar sommigen zijn sterk en zij spartelen en vechten. Zij worden sterker en overleven,” zei hij.

De man zweeg.
De zee kwam tot aan zijn voeten, tikte tegen een knie, tegen een dij. De man glimlachte.
“Mijn schoenen worden nat!” lachte hij.
Hij vertelde voort; over de oorlogsdoden. Over het machtsmisbruik van grote leiders. Over splinterbommen. Over verkrachtingen en vrouwenmisbruik, over de diepe armoede in Afrika en over de armoede in de grote steden van de rijke landen – de achterbuurten met hun bendes en hun drugs.
Hij vertelde over de donkerte van de mensen en dat de zon het vaak moeilijk had om door die donkerte te breken.
De man spreidde de armen, sloot ze weer, vertelde nog voort over verminkingen, over wapens, over manipulatie van de granen en gewassen, over het storten van het lelijkste afval in onontgonnen gebieden en in de oceanen.
“Kernafval,” zei hij.
“Asbest,” zei hij.
“Chemische rommel,” zei hij.
Hij vertelde over de barsten in het beton van de kerncentrales, over gebroken elektriciteitsleidingen, over ontploffend gas en over instortende viaducten.
“Ik begrijp niet alles,” zei hij.
“Ik zie en weet niet alles,” zei hij.
“En ik zei nog niks over de farmaceutische industrie en over haar werkwijzen,” zei hij. “En over haar miljoenen en miljarden.”

Hij zweeg.
Hij spreidde de armen en liet ze weer langs zijn lichaam zakken.
Hij keek over de zee, naar haar horizon, naar de ondergaande zon en naar twee grote vrachtschepen.”
“Ze zijn nog ver,” zei hij. “In welke haven zullen ze binnenvaren? Wie zijn de matrozen op die schepen? Worden ze goed betaald? Is de kapitein een goed mens? Is de reder te vertrouwen? Zijn er vluchtelingen aan boord? Hebben zij water en voedsel, leven zij nog?”
De zee liet twee, drie, vier van haar krullende golven tegen het lichaam van de man tikken. Ze streelde hem. De man glimlachte. Hij veegde het zout van zijn handen en van zijn gezicht. Hij zei een tijd niets.

“Ik stap maar eens op,” zei hij.

zee

dd 14/6/2013

MEI

maar het weer is niet goed voor de zonnebloemen; een serre vol, en slechts een derde zal overleven, het is te koud, zie je, en er is veel te weinig licht
en verderop, in een andere serre, staan de rozen te wachten tot ik langskom en tot ik kijk naar hun witheid, naar hun schijn van open en buiten, in volle zon

(afb: Paul Gauguin, ‘Van Gogh peignant des tournesols’)

gauguin_0

dd. 30/5/2013

STRAK EEN TWEE

Boer Jan zegt dat het erg eenvoudig is en dat we niet zo ingewikkeld moeten doen.
Hij zegt dat enkel het land en de zaden belangrijk zijn, en de vogels en de koeien natuurlijk.
Hij staat midden op het erf en bekijkt de gevel van zijn boerderij. Dan bekijkt hij de lucht. Hij neemt elke wolk in zich op en zegt dat het de eerste drie dagen niet zal regenen, maar daarna wel.
Boer Jan stampt met de voeten en er vallen droge modderklonters uit de grove zolen van zijn laarzen.
“Ik denk dat de soep nu wel heet is,” zegt hij. Hij heft zijn pet even op en zet die dan strak op zijn hoofd.

Net zoals het een strak plan is.
Sandman (dat is een bijnaam) beweegt zijn armen – dat lukt terug.
En zijn benen.
Hij ademt. Ook dat lukt.
Want.
De ene of andere gekke steen vond dat hij op Sandmans borstkas moest rusten. Sandman heeft dan maar eens goed met de steen gepraat en na afloop hebben ze nog wat zitten lachen.
“De steen kent goeie moppen!” zegt Sandman.
“Ik zal ze eens noteren!” zegt hij.
Natuurlijk meent Sandman er niks van. Waarom zou hij de moppen noteren? Om ze op het wereldwijdebrederdanbrede web te gooien?
Sandman zucht.
“Ik ga een toertje doen,” zegt hij.
Hij neemt zijn helm en start zijn motor.
De rustende steen gaat vliegen nadat hij eerst nog een mop verteld heeft.
Sandman zet de motor in versnelling.
“Eerste versnelling naar beneden en de rest naar boven,” denkt hij voor de tienduizendste keer.
Hij rijdt. Hij voelt de o zo bekende lucht en rijdt vijftig, zestig, honderd, honderdzestig kilometer per uur. Hij neemt wat gas terug. Tachtig. Honderd. Zeventig.
Hij voelt de lucht en de bochten. Links, rechts, links, links, hairpin. Hairpins zijn een truuk. Sandman glimlacht terwijl hij de bocht en de lucht voelt.
“Dit is een strakke rit,” zegt hij.

dd. 24/4/2013

DE BEVERFAMILIE

bartje de bever maakt telkens tien kleine bevertjes in 1 keer.
(zijn vrouw knikt braaf en baart)
elk van die tien kleine bevertjes maakt op zijn beurt telkens tien kleine bevertjes, en zo voort.
bartje de bever is erg trots op zijn kroost.

op een dag roept hij de familie bijeen.
hij zegt dat ze waakzaam moeten zijn, en dat ze met de gele vlaggen moeten zwaaien zodat de bevers uit de andere families zien waar de bartje de beverfamilie voor staat en zodat de andere beverfamilies zich bij hen kunnen aansluiten.
de tanden van de kleine familiebevertjes vallen bijna op de grond, zo sterk is de toespraak van hun bartje. de bevertjes applaudisseren vier dagen lang. bartje zwelt weer van trots.

bartje het bevertje zegt tegen zijn nakomelingen dat ze altijd het rechter deurtje moeten nemen.
ze knikken in koor.
een van de jongere bevers wil niet gehoorzamen.
in plaats van het rechter deurtje te gebruiken, klimt hij in een boom en weet hij dat hij een vogel is.
hij zingt.
bartje bevermans is boos, laat het vogelbevertje naar beneden halen (de brandweerbevers kennen hun job) en vogelbever wordt in de gevangenis gegooid.
Hij krijgt van de zweep en uiteindelijk, na veel martelingen, kreunt hij ‘jaja’ maar in zijn gedachten blijft hij zingen en boven in een boom zitten, zoals alleen een vogel dat kan.

fwiet, fwiet.
‘in mijn hoofd blijf ik een vogel,’ zingt hij, en er is geen bever die hem hoort.

bever

dd 18/4/2013

ROOS

in zijn stem en in zijn gedragingen klinkt de splinterbom.
als hij aan het touwtje trekt (het touwtje is pastelroze) klinkt er een knal en ontstaat er een poel.
het roze van het touwtje is verdwenen, de armen en benen van een tiental kinderen is verdwenen, hun hersenen, hun ogen –

hijzelf is gevlucht.
in zijn handpalm nog altijd de afdruk van het roze touwtje.
in zijn hoofd de naklank van de bom.
in zijn ogen (jachtig, opgejaagd) het metaal en het bloed van de kinderen en van hun ouders en vrienden.

in zijn stem en in zijn gedragingen klinkt de splinterbom.
als hij aan het touwtje trekt (het touwtje is pastelroze) klinkt er een knal en ontstaat er een poel.
het roze van het touwtje is verdwenen, de armen en

16 april 2013.
illustratie: Eva Vanderstappen (voorbereidend werk voor Merel en Mus)
foto: Sodade.
tussenstappen van de tekst:
anderewoorden: 2006-2013
Merel en Mus:
“Maar Merel, waarom liggen die mensen op de grond?”
“Dat weet ik niet, Mus.”
“Slapen ze, Merel?”
“Nee Mus, ik denk niet dat ze slapen.”
“Maar wat doen ze dan, Merel?”
“Ik denk dat ze dood zijn, Mus.”
eva

dd 16/4/2013

MARK GROET ‘S OCHTENDS DE WALVIS

– Een variant.

Mark zegt het is een walvis.
De stem in de luidspreker zegt dat Mark duidelijker moet zijn.
Mark zegt dat hij niet duidelijker kan en wil zijn.
De stem wordt metaal en dringt aan, benadrukt de regels en de reglementen en dat Mark zich daaraan moet houden.
Mark haalt de schouders op, herhaalt dat het een walvis is, vertelt dan toch iets meer en zegt dat die walvis een lange blauwe streep op zijn rug heeft.

De stem in de luidspreker wordt koud.
De maatschappij houdt niet van zulke dingen. Een walvis met een lange blauwe streep staat nergens beschreven dus Mark moet 1. duidelijker zijn in zijn beschrijving, zodat de walvis misschien toch nog binnen een reglement kan gerangschikt worden en 2. beter nog: zwijgen over de walvis, want de stem vermoedt dat de walvis niet binnen de reglementen zal passen en dat de walvis zelfs ronduit verboden is. De maatschappij moet streng zijn en de overtreders afstraffen.

Mark doet alsof hij niks gehoord heeft, beslist om een extra duit in het zakje te doen en met luide stem beschrijft hij nu ook de linten.
De stem slaat over. Haar klank doet pijn aan de oren. Ze verbiedt Mark om nog iets te zeggen.

Elk lint is vijftig meter breed, duizenden kilometers lang en wit. De walvis gebruikt de linten – hij is erg handig – en verbindt het Europese continent (Frankrijk, Portugal, Groot-Brittannië) met het Amerikaanse continent (Argentinië, Brazilië, de Verenigde Staten). Mark dreunt voort, vertelt over het materiaal en over de goedverlopende overspanning van de oceaan. De stem probeert Mark het zwijgen op te leggen en gebruikt extra metaalklank om dat te kunnen doen. Maar Mark geeft niet op en haalt er stevig tekenpapier, potloden en houtskool bij om uit te schrijven en te tekenen wat hij bedoelt.

Kort:
De stem flipt want ze haalt het niet van Mark.
(Sta me toe om spreektaal te gebruiken.)
De stem wordt onverstaanbaar.
(Sta me toe om eerst een kop koffie te halen)
De luidspreker valt uiteen. De stem sterft.
(Ik had gezegd dat ik het kort zou houden)
Mark stoot met zijn voeten even tegen de metalen resten van de luidspreker. Hij is erg voorzichtig want hij zou zich kunnen snijden en de overslaande stem (die nu dood is), zou besmettelijk kunnen zijn. Mark weet dat.

dd 14/4/2013

ANNIE EN STEFAAN (MM-VARIANT)

Stefaan, wat doen die mensen?
Die mensen leuken een prent, Annie.
Een prent leuken, Stefaan? Wat is dat?
Dat wil zeggen dat ze een prent op facebook leuk vinden, Annie.
Facebook, Stefaan? Wat is facebook?
Facebook is iets op het internet, Annie.
Het internet, Stefaan, wat is dat?
Weet je dat niet, Annie?
Nee, Stefaan, dat weet ik niet.
Heb jij dan geen computer?
Nee Stefaan.
Hoe lees jij de krant dan, Annie?
Huh? De krant? Ik koop een krant en ik lees die, Stefaan.

dd. 11/4/2013

ARCHITECTENPEN

Ze zeggen: ‘Het is een halte in het leven’ dus wat doet Arthur? Arthur neemt zijn architectenpen en tekent wat lavendelvelden en witteborderbloemenperken en zet ze naast de halte.

De autobus stopt.
Arthur ziet het gebeuren; dat een man en een vrouw eerst net geen ruzie hebben en dan wel en dat ze in de autobus stappen en de man moet betalen nee de vrouw.
Arthur ziet ook dat een andere vrouw haar kind amper kan dragen, het kind is te zwaar en de vrouw te mager.
Arthur bekijkt de chauffeur. De chauffeur is een vrouw. In haar glazen hokje rookt ze stiekem een kleine sigaar. Ze denkt dat niemand haar ziet.

Arthur neemt zijn pen en tekent het zestiende flatgebouw, het staat net achter het eerste lavendelveld en hij voorziet dat zestiende flatgebouw van een lift met graffiti. Hij gebruikt heldere kleuren. De lift zoeft zacht, niet enkel van beneden naar boven maar ook van boven naar beneden en van links naar rechts en terug, natuurlijk – zij is een kruising van een lift en van een roltapijt zoals je die enkel in de luchthaven van Brussel Nationaal (is de naam) en ergens in Parijs in de ondergrondse metrogangen kunt vinden.

Arthur rust.
Het is best vermoeiend! Dat tekenen van witte borderbloemenperken en nog niet uitgevonden liften!

Hij tikt met zijn pen tegen zijn glas, alsof alle inspiratie uit het getik voortkomt. Het tikken wordt een lied, het lied een gedicht, het gedicht wordt een gemeenschappelijke muur in het zestiende flatgebouw – kijkt u maar goed rond in de hall van de vierde verdieping, de gemeenschappelijke muur vindt u net om de hoek, in zaal twee en die zaal is veel groter dan u ooit zal weten.

Zo waar als ik leef; dit is waar.
Arthur kan het beamen.
Hij niest.
Hij vangt mijn blik.
‘Catch!’ Had ik geroepen, maar dan in het Frans, zodat iedereen het kon horen, luider, luider.

Arthur luistert nog eens naar de mensen die zeggen: ‘het is een halte in het leven’ en hij borduurt er nog een bloemenperk bij, met zijn architectenpen en met zijn inkt van zijde. Wit, groen, wat rododendronrood en een kleine bokaal voor nieuwe enten zoals hij die indertijd gezien heeft op de velden van de bloemenkwekerij, toen hij daar iedere ochtend om vijf uur moest zijn om op zijn knieën iets te doen met de enten, hij weet niet meer wat, hij was nog jong, te jong en de ochtend was nog niet – een onmenselijk uur, hoe had hij kunnen onthouden wat hij later met de enten zou moeten doen?

Maar hij neemt zijn pen, Arthur, de De ArchitEctenPen en hij doopt haar in de zijden inkt, laat haar reizen naar China en verder, laat hem Shangri La’s ontdekken, hij is voorwaar een echte Columbus, onze Arthur, daar aan die halte.

([sic] maal vijfendertig)

dd 11/4/2013

DE RODE NEE DE BLAUWE

en het zijn mannen en vrouwen en zij zeggen we moeten een huis en een tuin en een keuken en goede meubels
en zij werken zich te pletter en zij luisteren met een half oor naar de radio en naar de ministers
en zij maken zich kwaad maar de job roept en in de verte horen zij de ministeriële besluiten
en dan keert hun maag en zij voelen de rommel van een te veel en een even groot te weinig, maar waar?

De knoop bevindt zich ter hoogte van de navel.
Ze kijken en voelen maar zien niks.
“Geen knoop,” besluiten ze, en ze werken en werken en staan ’s ochtends vroeg op en staan in de file en rijden stapvoets, over de heerlijke autostrade en in de zonovergoten ochtendfile en ze luisteren naar de radio en nog en ze luisteren naar een samenvatting van de hoogst interessante feiten van de vorige dag, een bom in een hoek van een onbekende kamer, de doden in een ver land, ze horen ze niet want ze moeten vanavond de boodschappen en het eten, het komt goed want de supermarkt is tot acht uur open en de barst in het aanrecht hoe moet die hersteld worden en de molshopen in de tuin en de riolering van de buur en zijn onwrikbare bout zou hij die losgekregen hebben?
En het dossier van eergisteren is nog altijd zoek en hun rode pen nee hun blauwe en de nieuwe pc en de muzieklijsten in de mist en geen dit meer maar wel dat en och och de dochter van de koffiedame maar de koffiedame is verdwenen, er staat nu een moderne machine met vijfendertig soorten en het is nog niet genoeg, genoeg muntstukken voor vijf koppen koffie en een wolk melk in poeder maar niemand die het ziet en de machine blokkeert en de technieker komt langs maar hij laat op zich wachten hij zag een mooie dame in een auto in de parking onder het gebouw en hij leunde tegen de deur en ze praatten, praatten, zeker een uur over de lichtmetalen velgen en ondertussen is de koffiedame onbestaand en is de moderne machine defect en al die soorten koffie en de vele wolken melk – onbereikbaar.

dd 28/3/2013