SKY BLUE SKY EN

een oudere man en een nog oudere hond lopen voorbij. De man groet ons niet, hij zit in de tunnel van zijn wandeling. Telkens om acht uur vertrekt hij, weer of geen weer. Zijn vrouw ligt nog in bed, ze voelt zich niet goed, zei ze, ze zei het ook gisteren. Straks, in de loop van de voormiddag, staat ze op en vraagt ze waarom de koffie niet goed smaakt, waarom hij geen verse gezet heeft.
‘De koffie wàs vers,’ antwoordt hij. Zij gromt dan binnensmonds en hij zegt dat hij met de hond naar buiten gaat.
‘Alweer?’ vraagt ze, trekt haar badjas wat dichter rond zich heen en verandert het televisiekanaal. Hij wist dat ze dat zou doen maar zegt er al honderd jaar niks meer over, hij gaat gewoonweg naar buiten, de tuin in, misschien ook de straat op, de hond heeft zijn beweging nodig, zegt hij, twintig, dertig keer op een dag.

OF EEN BALLERINA OF EEN POSTMAN OF EEN INGENIEUR OF EEN LASSER OF EEN DOKTER OF EEN (*)

(rustig) Maar.
(luider) Maar, maar.
(nog luider) Maar!
(stil)
(stil)
(twijfelend) Maar… Maar…
(stil)
(zacht) Maar.
(luid) Maar? Maar?
(vastbesloten) Maar!
(stil)
(stil)
(nog altijd vastbesloten) Maar!
(herhaalt) Maar!
(verlaat de kamer)

* telkens M/V

BROOS NIET BROOS NIET BROOS NIET BROOS NIET BROOS NIET BROOS NIET

(Een cirkel in de titel! lol!)

Zij zegden dat het broos was maar ik deed alsof ik dat niet hoorde en ik nam een sloophamer.
Baf! Bang! Duizenden stukjes!
Zij werden woedend, gilden, spuwden zelfs vuur.
‘Gene paniek,’ zei ik.
Zij luisterden niet, bleven gillen en vuurspuwen, schoten vlammen van tien meter lang.
‘Gene paniek,’ herhaalde ik.
Ik nam de sloophamer terug vast en zag dat zij een paar passen terugzetten. Het vuurspuwen en gillen stopte en zij bleven afwachtend staan.
Ik klopte met de sloophamer op enkele van de stukjes en wonder, o wonder, alle splinters en schilfers sprongen op en vormden snel weer hun oorspronkelijke geheel.
‘Zie je wel?’ vroeg ik.
De vuurspuwers bleven nog een minuut of wat onbeweeglijk staan. De verwondering stond in hun ogen te lezen en ik herhaalde mijn ‘Zie je wel?’. Zij bleven rustig, bogen het hoofd en dropen onhoorbaar af.

ARM ARM ARM

En zij is arm. Arm, arm, arm en haar zoon moet naar school en zijn schoenen vallen uiteen
en het is nog geen winter en ze heeft niet eens
en de gasmeter tikt en de elektriciteitsmeter tikt en alles kost geld en kost geld en de achterband van haar fiets
en ze moet dit en ze moet dat en ze heeft nog wat geld tegoed en haar loon zal pas
want ze werkt en ze werkt maar het is nog te nieuw en ze weet nog niet goed en het eerste geld is nog niet
en zijn schoenen. En zijn jas. En een sjaal.
Er zit een dikke krop in haar keel en ze probeert een extra job maar de tijd voor haar zoon
en ze bijt zich erdoor en erdoor, telkens weer, dag na dag, dag na dag, dag na dag, dag na
en ze slikt, maar die krop in de keel, dag na dag, dag na dag, dag na dag, dag na

ECHT ECHT ECHT

‘Heb je nog aan me gedacht?’ vroeg zij.
‘Iedere dag,’ beweerde hij.
‘Ik geloof je niet,’ antwoordde zij.
‘Ach,’ zei hij.
‘Iedere dag?’ drong ze aan.
‘Ja. Nee. Bijna. Soms,’ zei hij.
‘Hm,’ zei zij.
‘Maar ik heb je gemist,’ zei hij.
‘Hm. Ik geloof je niet,’ herhaalde zij.
‘Toch hou ik van je,’ zei hij.
‘Jaja, dat zal wel,’ grinnikte zij.
‘Echt echt echt,’ benadrukte hij.
‘Doe-oei,’ wuifde zij.
‘Nee, nee, het komt goed, ik hou zo veel van je, blijf,’ vond hij.
‘Ik denk het niet, ik ben hier echt echt echt weg, doe-oei,’ herhaalde zij.