We zagen het al.
We zagen de dagen, de nachten, het licht en het donker,
de zonnen, planeten en manen, de zwarte gaten,
de witte kamers, dreunend en dreigend, of lokkend,
en vele, vele wijd open ruimten en velden en tuinen.
We zagen giraffen en beren, leeuwen en vogels
en vlinders en mieren en spinnen
en mensen, de mens, in varianten van kleur en kaliber –
hoe hij bleef hangen in villa’s en krotten
of hoe hij bleef reiken, naar dichtbij en verder.
Er waren de kleinste beken en de krachtigste stromen,
de meren en zeeën, de oceanen.
We zagen hun bodems, hun zand, hun prachtige kleuren
– exotische vissen! rijke koralen! – in dat immense en krachtige
blauwe, onder allerlei hemels en zonnen.
We vonden zo veel: zandkorrels, kiezels en keien, rotsblokken,
heuvels en bergen, dalen van de Ardennen en van de Alpen,
zelfs van de Andes. We verkenden – met sherpa’s! – de Himalaya
en we zagen, weer onderweg, een paar vulkanen.
Licht, donker, schoonheid, gruwel, vriendschap, liefde,
hoogtes, laagtes –
we zagen het al, we zagen alles.
Is dat niet voldoende?