WIT

maar ik vind dat het brandt, dat het vol vuur is
en dat de massa’s witte hortensia’s (zij staan tegen de vele, vele gevels)
en dat de grote, witbloemende oleanders

Zo, het licht
Zo, de uitgestrektheid van een kleur die niet is, dezelfde uitgestrektheid van haar pracht, en van haar overal-zijn
Zo, haar branden in onze ogen terwijl ze roept ‘Ik ben er, ik ben de uitgestrektheid, ik ben het eeuwigdurende, het altijd, dat ben ik.’

(en het kind? Nee, niet wit, niet in het wit maar in vele kleuren. Het kind speelt, het kirt naar de tollende bal, het geeft de bal nog een duw, de bal rolt tot tegen de grote rabarberbladen, dan ziet het kind de voorbijgangers en het wuift, de wandelaars wuiven ook en zeggen tegen elkaar: ‘Kijk een kind met een bal, het lacht, het amuseert zich.’)

Het wit en het licht, zo zijn zij adembenemend, verpulveren zij iedere horizon, reiken zij tot veel verder, zijn zij, punt.

EEN ODE

De gewone dingen (2 van 1001)

En ondertussen maalt hij:
de L-profielen en de T-profielen en ook nog U-ijzers en de laspost en de draagkracht en hoe de balken
en ook over druk en metaalmoeheid en dat de zuigers de bougies niet kunnen raken
en dat het gelast moet worden en dat het mengsel
en dat het fijnste zand van de zandstraalcabine
of de lasnaad

Maar de ladder is te lang te kort en de kruiwagen staat in de weg en hoe hij dat met die U-ijzers zal oplossen en over ingewerkte handvatten want dat zal moeten
en dat Willy nooit zal stoppen met werken en klauteren, dat die doorgaat tot hij er bij doodvalt, ooit
en dat zijn vrouw nu wel mee moet, maar enkel op woensdag, en dat ze al over de zestig

maar dan terug naar de job en eerst de tekening en de lange meter en de waterpas
en dat de struiken zus en de bomen zo en dat het hondenhok inderdaad toch wel weg mocht
en dat de rozelaars en de hortensia’s en zo blauw als de nacht, daar, op die bouwval, tussen de netels die de planten bijna versmachten
en het bos, het bos, het bos en de bomen

IEMAND GAF ZE WATER, IEMAND.

Het zijn de gewone dingen (zeg maar 1 van 1001)

In het woonzorgcentrum:

Dag 1. Een man schuifelt voorovergebogen.
Dag 2. De man schuifelt nog meer voorovergebogen.
Dag 3. De man buigt erg diep, zijn handen raken de grond, hij schuifelt, zijn armen wiebelen en zijn vingers schuifelen mee op de cadans van zijn voeten.

Een dag. Een vrouw snikt met korte halen. Ze hoort mij komen, werpt haar blik naar opzij en ziet me. Ze kent me niet maar gooit nu ook haar armen opzij, in mijn richting, en reikt naar mij, in een onnatuurlijke pose. De korte snikken werden lange, schrille ademstoten.
Een volgende dag. Ze blijft naar me reiken.
Een volgende dag. Ze blijft naar me reiken.
Een volgende dag. Ze blijft naar me reiken.

Dag 1. Een vrouw zegt dat zij zich van straat vergiste.
Dag 2. De vrouw zegt dat zij zich van straat vergiste.
Dag 3. De vrouw zegt dat zij zich van straat vergiste.
Dag 4. De vrouw zegt dat zij zich van straat vergiste.
Dag 5. De vrouw zegt dat zij zich van straat vergiste. Iemand van het personeel neemt haar bij de arm en leidt haar een kamer binnen. Ik hoor de vrouw nog zeggen dat ze de weg kwijt is, maar dat ze de kamer herkent en dat dit is waar ze wou zijn.

Ze kijken televisie.
Ze kijken televisie.
Ze kijken televisie.
Ze kijken televisie.

Ze zullen de brouwerij bezoeken.
Ze reizen naar Planckendael.

Hun haren werden gewassen.
Hun haren werden niet gewassen.
Hun haren werden niet gewassen.
Hun haren werden niet gewassen.

Ze zegt: ‘Hier kwamen we nog kampernoelies trekken, helemaal te voet, dat was ver hoor, en hier kwamen we melk halen en daar stond ook een grote boerderij.’
Ze zegt ook: ‘Waar ben ik, wat doe ik hier, ik wou hier nooit zijn, hij wist dat, waarom ben ik hier dan? Ik had nooit een band met deze gemeente, ze is mij vreemd, ik ken dat hier niet, ik ben niet van hier, wat doe ik hier, waar ben ik?’

Dag 1. Er staan ook boeken. Zou iemand?
Dag 2. De boeken staan er.
Dag 3. De boeken staan er.
Dag 4. De boeken staan er.
Dag 5. Dezelfde boeken staan er. Ze blijven compleet, ze blijven staan, ze werden niet aangeraakt, ze werden niet aangeraakt.

Buiten staan bloemen.
Buiten staan bloemen, ze verdrogen.
Buiten staan bloemen, ze kregen water.

Dag 1. Een vrouw zit dronken in de cafetaria.
Dag 2. Een vrouw zit dronken in de cafetaria.
Dag 3. Een vrouw zit dronken in de cafetaria.
Dag 4. Een vrouw zit dronken in de cafetaria.

Dag 1. Er ligt een vreemde man op haar bed. Hij was verloren gelopen.
Dag 2. Haar kamer is op slot.
Dag 3. Er ligt een vreemde man op haar bed. Hij was verloren gelopen.
Dag 4. Haar kamer is op slot.
Dag 5. Er ligt een vreemde man op haar bed. Hij was verloren gelopen. Ik maak hem wakker, hij klopt wild met zijn armen en scheldt me uit voor al het slechte. Hij was verloren gelopen, weet ik.

Het zijn de gewone dingen

TOT VOORBIJ

En de liefde, zij wist

dat de mens het kind
en de man de vrouw
of de vrouw de man

dat het ene kind het andere
en dat de vogel de vogel
het gras het gras
dat de bloemen, roder of blauwer

En zij wist
dat wetenschappers en ingenieurs
dat bruggen en auto’s
dat torens, buildings en treinen

of dat bossen
en grachten en zeeën
en meikevers
en vlinders

en zij kon, o ja zij kon
het kind
en de man en de vrouw
en de mens, mens

Zo was zij, zo is zij
wetend
van het embryo
van de liefde

van de zon, van de maan en van iedere ster,
van het ganse firmament
of de hele horizon
tot voorbij, en nog verder

Zo wist zij en keek
en keek
en wist
en bleef kijken.

BORDERS

En achter en onder al de drek
zit schoonheid – witte borders, rode rozen, kleine zwaluwen, jonge konijnen, verse radijzen, zachte sla, bloemende olijfbomen, het rode van de beukenhagen, het donkerrode van de bijzondere hortensia’s, het frisse, groene gras, de verre, hoge ijskristallen in het blauwe zwerk, de rode geraniums die dit jaar in een grijze pot staan, de drie scheuten van de bananenboom, de dikke takken van de ZZ-plant, de witte bloemtrossen in de vetplantvelden, de oranje snavel van de merel en neen, die grotere met zwarte snavel, dat zijn geen merels – en graven moet je, diep, diep diep en dan vasthouden, niet laten wegebben, nee, niet laten wegebben, verstevig de borders met binnen de perken gehouden riet, met hoog siergras, laat hun wortels de oevers versterken, sterker, sterk

DRIE

Beste bewoners van Zone XVIII, geachte toehoorders,

Na jaren van onderzoek, na honderden testen en experimenten zijn we er eindelijk in geslaagd om, wat betreft Project Green, een positief resultaat te boeken in zone XVIII. Het was een lang en moeizaam proces dat eindelijk een positieve wending nam en we mogen zelfs aankondigen dat we binnenkort ook in zones IV en XXVII met een goed resultaat naar buiten zullen komen. De drie jaar wachttijd in die beide zones zijn bijna bereikt en de vooruitzichten zijn schitterend.

Maar vandaag is de eerste grote dag. Vandaag schrijft zone XVIII geschiedenis en zijn we hier bijeen om het allereerste absoluut positieve en zelfs onverhoopte resultaat van Project Green te vieren: Drie!
Drie bomen die hun eerste drie jaren hebben overleefd! Ze staan, ze zijn, ze groeien en maken nieuwe takken en bladeren. Vruchten dragen ze nog niet, maar de waarnemingen en metingen van de voorbije maanden bevestigen een gestage groei van een centimeter per maand, zonder verlies, zonder enige dorheid.

Drie, dat betekent voor zone XVIII 0.3 procent geslaagd. Dat is fantastisch, dat is meer dan verwacht. Niemand durfde dat resultaat te voorspellen. We zijn dan ook optimistisch wat betreft de verdere ontwikkelingen in alle zones. De toon is eindelijk gezet en we durven aan te kondigen dat over vijftig jaar een honderdste van het aardoppervlak terug groen zal zijn!

Lang leve Project Green! Volg onze zenders, klik op de berichten en bekijk de metingen, statistieken en foto’s! Klik op de slogans en banners van de Leading Companies die onze projecten, experimenten en inspanningen al zo veel jaren financieel steunen! Kijk aandachtig naar de company-video’s! Een opsomming van deze weldoeners vinden jullie in de gloednieuwe geïllustreerde nota die over enkele minuten op jullie scherm verschijnt.

Lang leve Project Green! U mag nu applaudisseren!

OVER DE KRUIN

Wat doe je?
Ik rust.
Rusten?
Ja.
Dat kan toch niet! Die job moet af!
Nee, eerst mijn rust!
Hoe lang nog? Vijf minuten?
De ganse dag.
Ben je gek?
Nee. En morgen ook nog.
Morgen? Maar nee, dat moet af!
Ik rust.
Ik wil dat je voortdoet.
Nee, want het barst.
Barst, barst? Waar? Hoe?
Hier, mijn hoofd.
Doe niet zo onnozel. Dat kan niet.
O jawel, voel maar.

[voelt] Ik voel niks.
Rustig voelen! De barst begint hier, achteraan, en loopt zo over mijn kruin naar voren.
Toch voel ik niks.
Nee, je duwt. Je moet niet duwen maar voelen. Voelen!
Ik voel niks. Je moet voortdoen.
O nee, want het barst en ik rust.
[stampt met de voeten] Verdorie! Stop met die onzin! Doe voort!
[haalt de schouders op] Barst, jij. Ik rust.

EVEN NORMAAL ALS GROEN GROEN EN EEN PLUS EEN

Mijnheer, u zei dat ik mijn mailbox netjes moet leegwerken, mijnheer, maar als ik drie mails beantwoord of verwijder, dan komen er vijf nieuwe bij, en zo blijf ik bezig, mijnheer, de ganse dag. Ik doe niks anders dan klikken en typen en deleten en beantwoorden en bestanden toevoegen en sorteren en archiveren, mijnheer, en dat telkens van acht tot vijf. En dan heb ik het nog niet over het scrollen en zoeken en over de standaardreply’s die ik moet creëren, mijnheer, en over de spambox die ik moet controleren, telkens weer.
En zo hoort het, zei u?
En geen spelfouten typen, geen enkele mail vergeten, de contactpersonen dubbelchecken, hun gegevens bewaren en telkens aanvullen in de lokale software. Voor de gerichte marketing en volgens doelgroep, zei u. Voor de verkoop en de resultaten en voor een goeie balans, voor het marktaandeel en voor nog vanalles, zei u.
Zeg eens eerlijk, mijnheer, als dat kan, en excuus dat ik het vraag, mijnheer, maar vind u die manier van werken normaal?

OF SEPTEMBER

Ik heb over ons gedroomd, zei zij.
Ja? vroeg hij.
Ja.
Oh.
Ja, dat we in het bos van Lippelo waren en dat we wandelden, een ganse namiddag, we kwamen niemand tegen, jij en ik waren daar, en het bos en de bomen.
Oh.
Mooi hé?
Ja.

Ik heb ook over ons gedroomd, zei hij.
Ja? vroeg zij.
Ja.
Oh.
Ja. We waren samen thuis.
Thuis?
Ja, thuis. We stonden in de keuken en maakten een visschotel.
Vis?
Ja, kabeljauw. Het was gezellig. We kookten en aten, praatten en lachten. We ruimden af en liepen nog even door de tuin. Dan gingen we slapen.
Ja?
Ja.
Oh.

Wanneer zie ik je nog eens?
Ik weet het niet. In juli zal het wel lukken.
Dat is nog lang.
Ja.
Bel je me?
Ja. Je weet dat ik je bel.
Ja.