“Ze staren me aan.”
“Wie, Jef?”
“Die mensen. Ik ken hen niet. Ze staren me aan en ik weet niet waarom.”
“Ja maar, Jef, nu toch niet?”
“Jawel.”
“Maar hier zijn geen mensen, Jef. Alleen jij en ik.”
“Jawel, ze achtervolgen me.”
“Jef, wat mankeert er?”
“Niks. Alleen maar die mensen. Ze staarden me aan, daarna volgden ze me en ze bleven me aanstaren, ook nu nog.”
“Jef, wees gerust, hier is niemand.”
“Dat weet ik. Maar ik voel hun ogen. Ze branden. Ze branden op mij. Het is net of ze zijn hier in mijn kamer en ze staren me aan en misschien blijf ik dat nu voor altijd voelen en denken.”
Maand: november 2014
JEF OVER DE KILO’S BOEKEN
“Tja, de dikke boeken. Staat daar de waarheid in, denk je? Waarschijnlijk wel, ergens. Waar? Nee, dat weet ik niet.
Ik? Ik kijk liever naar de bomen of naar de lucht. Of naar de straat en de mensen en de auto’s. Naar het gras van de overburen. Groen gras hebben zij, maar ikzelf ook hoor.
Nee, die boeken zijn niks voor mij. Laat anderen maar al die kilo’s lezen en wijs zijn. Wijs, wijzer, nog wijzer, allerwijst. Of hoe moet ik dat zeggen?
Ja, de professor. Die las een paar kilo per dag. Hij was een goede vriend, ik mis hem. Hij grapte er soms over, over hoeveel pond of kilo hij gelezen had. En dat hij zich kon begraven in boeken, dat zei hij.”
ANNICK – DAG DERTIEN
Ik hou dit goed vol, vind ik. Het is koud in de vriezer. Omdat ik een verwarmde reachtruck heb, krijg ik geen vriespremie.
Maar ik moet tientallen keren per dag uitstappen om te scannen, of om iets met de hand te verzetten.
En ze kwamen de poort herstellen, maar schraapten het rijm niet van de grond en de BT’s lopen er constant op vast.
Ik wil een vriespremie.
En ik wil scampi.
ANNICK – CHOCOLADE EN KOEIENVELLEN
De volgende dag moest ik ergens in de diepvriezers werken.
“Goed!” dacht ik, want ik herinnerde me direct de vele zakken diepgevroren scampi die Raf ons indertijd bezorgde. Hij deed toen dezelfde job als ik nu, maar in een ander bedrijfje natuurlijk.
“Zou ik een pallet laten vallen? Of er eens met de pinnen van mijn reachtruck in rijden?” overwoog ik. Maar op mijn eerste dag kon ik dat niet maken, ik wou deze job minstens een paar weken blijven doen, zodat ik geld genoeg bijeen zou krijgen.
Wist je trouwens dat chocolade ook ingevroren wordt? Ik leer iedere dag bij. Chocolade, pralines en koeienvellen, niet te doen.
ANNICK – DAAROM
In dat andere magazijn konden ze ook weer geen vrouwen uitstaan en vanaf dag 1 werd ik gepest en tegengewerkt door de mannelijke collega’s. Een keer pikten ze zelfs de sleutel van mijn reachtruck.
Ik was wel een en ander gewoon en negeerde hun stomme gedrag, maar plezant was anders.
De ploegbaas riep me en vroeg wat er aan de hand was.
“Niks,” zei ik. Ik vertikte het om iets te zeggen en ik zou mijn mannetje wel staan.
Ik deed mijn job zoals van me verwacht werd. Ik stapelde tussen de vijftig en zestig rijen per dag. ’s Middags reed ik telkens over huis om even aan de vijandigheid te kunnen ontsnappen.
“Jouw resultaten zijn goed,” zei de baas na twee weken.
“Ja, dat weet ik,” antwoordde ik.
“Zullen we iets gaan drinken? Morgenavond?” vroeg hij.
Ik bedankte. Ik kende het scenario. Het was altijd en overal hetzelfde. Ik belde naar het interimkantoor en vroeg om uit te kijken naar een andere job.
“Waarom?” vroeg de bediende.
“Daarom,” zei ik.
ANNICK
Op mijn eerste dag kreeg ik al onder mijn voeten. De ploegbaas zei dat ik die paletten verkeerd had gestapeld, maar in plaats van dat rustig te zeggen en het systeem uit te leggen, kafferde hij me uit.
“Dan is het simpel,” vond ik en ik liet de volgende pallet gewoon vallen. De dozen die er op stonden scheurden open en ik zag de gekleurde verpakkingen. Geel, rood, blauw, oranje, het was super om te zien. Ik liet de pallet en de brokken liggen waar ze lagen, stapte uit mijn heftruck en ging naar huis.
ZE ZEGGEN DAT HET MOET
Ze zeggen dat het moet en we doen:
we lepelen bladeren van de bomen.
Een, twee, drie, vier,
vijfendertig.
Ze zeggen dat het moet dus we doen:
we dragen emmers naar de plas.
Zeven, acht, negen, tien,
achtenveertig.
Ze zeggen dat het moet dus we moeten
eieren koken en terug bij de kippen leggen.
Twintig, dertig, veertig,
zeshonderdtwintig.
Ze zeggen dat het moet dus wij moeten moeten
lege dozen stapelen tot hoger dan het dak van de wolkenkrabber.
Elf, twaalf, dertien, veertien,
zeventienduizend.
Ze zeggen dat het moet en wij luisteren
en moeten
en moeten, natuurlijk, beleefd en zo meer,
en vragen niet waarom
en buigen het hoofd.
Ze zeggen dat het moet en we doen
en we leggen varkens bij schapen
en we planten bonen in ijs
en we leren vogels parachute springen
en watervallen omhoog te klauteren.
We zeggen we moeten.
We zeggen we Kunnen niet anders
en smelten eurobiljetten
en roeren ministers met een houten lepel
– keere weer om, keere weer om –
en vullen paradijzen op papier
of glascontainers op karton
of draagbare bokalen op zand
en, op de laatste dag, sturen we onze leegstaande huizen naar de maan.