LICHT OP LICHT

Het is het licht dat door het zwarte schijnt en beelden schénkt van zon en wolken, luchten, einders en van werelden met nog meer licht en vogels en van ménsen, van groener gras en hopen hoop, à volonté. 

Het is de donkerte die hier kan zeggen dat er licht en kleur in de nachten is, tot in de voor het blote oog onzichtbare oneindigheid,
tot diep, veel dieper nog in het heelal en in de mens, in iedereen.

Zo werd dit dan een ode aan het vele licht van onze zon en nog meer zonnen, hun schijnen op krioelende en o zo minuscule levens,
tot dat oneindige, het onbereikbare, tot in het diepste, verste en tot overal.

ZELF-

En wat als het water? Wat als de oceanen, de zeeën, de orka’s, de dolfijnen, de vissen, het plankton? Het zeewier? De riffen?
Wat als de bossen? De bomen, de struiken, de velden, de planten? Ons groener dan groene gras? De paardenbloemenpluizen?
En wat als de dieren? De olifanten, de leeuwen, de nijlpaarden, de zebra’s? De koeien en paarden? De varkens? De honden en katten? De bijen en kevers? De vlinders? De mieren?
Of de vogels? De arenden en gieren? De meeuwen en ganzen? De merels? De mussen? De roodborstjes, de vinken, zelfs de papegaaien?
En wat als de mens? Ons lichaam? Ons hart, onze longen? Onze handen en voeten? Onze ogen? Onze adem, ons bloed?
Of. Deze aardbol? Onze aarde? Wat als onze aarde? Haar stromen, haar stormen, haar bergen en vulkanen, haar bergen en vlaktes? Haar levens en leven? Het onze?

EN DE TEMPERATUUR BLIJFT STABIEL

Ja ik loop op de rand en of dat veilig is weet ik niet zeker maar ik ben er gerust in. Links zie ik de donder en de bliksem en de hagelinslag en rechts zie ik het groene en het blauwe en daar ben ik Alice in Wonderland. Het is nu eenmaal zo en er komen soms wat beren en hagedissen aan te pas maar van vampiers is al een tijd geen sprake meer, die heb ik kunnen wegjagen en blijkbaar voorgoed.

De rand, jaja, maar geen enkele afgrond. Hier en daar een veilige grot, ik hou me bezig met muurtekeningen. Ik heb enkele hardstalen nagels meegebracht en ik kras en kras, een beitel zou ook handig zijn, dat moet ik onthouden. En een andere ketting en tandwielen van verschillende steek, dan kan ik de snelheden van de tijd en van het licht en het donker aanpassen.

DERTIEN EN EVENVEEL

 

een gifgroene politicus

water

een tweede gifgroene politicus

witte borderbloemen

een derde gifgroene politicus

de werkmannen uit de beschutte werkplaats

een vierde gifgroene politicus

lelijke Vlaamse gevels

een vijfde gifgroene politicus

onbetreden Zwitserse bergen

een zesde gifgroene politicus

papegaaien in Brazilië

een zevende

een kind, onbezoedeld

een achtste

het ware gevoel van vrijheid, rijdend op die twee wielen

een negende

een ochtendgloren. Dat ochtendgloren, die eerste dag na een lange, koude winter

een tiende

ergens, een klank

een elfde

ook nog normale. Het onschuldige idealisme

een twaalfde

Pina Bausch

een dertiende

het gewone leven

 

(Met dank aan een aantal mensen)

ZIJ FLUITEN NIET MEER

Het is winter maar de vogels hebben daar lak aan. Ze fluiten en zingen dat het een lieve lust is, ze hoppen van tak naar tak en beginnen straks aan hun nesten.
Ergens huilt een kind. Zijn vader en moeder werden opgeblazen.
Het is winter maar er loopt een jonge vrouw op het voetpad, ze is in korte mouwen en draagt een fleurig rokje. “Het is feest,” zegt ze.
Ergens huilt een moeder. Haar kind werd doodgeboren. Het ligt nog bij haar. Er was niemand, er is niemand. Ze hoort het leven buiten haar tent. Ze wou dat zij zelf elders geboren was.
Ze spreken over sneeuw, maar de bloesem zal niet lang meer op zich laten wachten.
Ergens heeft een kind geen speelgoed. Datzelfde kind heeft geen ouders, geen broers of zussen, geen ooms en tantes. Het kind heeft niemand en zit op een hoop stenen. Het meet de horizon.

Het is winter maar de vogels hebben daar lak aan. Ze fluiten en zingen dat het een lieve lust is, ze hoppen van tak naar tak en beginnen straks aan hun nesten.
Ergens zit een vrouw, alleen. Ze overdenkt haar leven. De kinderen zijn het huis uit, haar man is overleden. Ze beseft dat ze niet mag klagen.
Elders zit een jonge man in de gevangenis. Hij heeft niks misdaan. Hij wacht geduldig maar huilt. Hij ziet het licht van de lente maar kan het niet aanraken.
Hier en daar doet een rijkaard een grote daad. Zo kunnen honderd dakloze kinderen naar school. Zo krijgen zij, in de wintermaanden, een onderkomen. Zo kregen zij een dikke trui en een paar schoenen.
Hier en daar ligt iemand, uitgemergeld. De anderen lopen over hem of haar heen. Diezelfde anderen zien hem of haar niet eens liggen – ze zijn het gewoon.
Hier en daar huilt een kind.
Hier en daar is er meer dan we ooit zullen weten, dan we ooit zullen willen zien.

Het is winter maar de vogels hebben daar lak aan, tot een van de vogels niet meer kan vliegen. Hij is ziek, zegt de vogeldokter. Zware metalen hebben zijn vleugels aangetast en nee, hij zal nooit meer kunnen vliegen.
Hier en daar wordt het groene nooit meer groen.
Hier en daar wordt de lucht nooit meer lucht en kan de bevolking niet ademen zoals het hoort. De mensen dragen maskers, maar het is te laat – hun longen zijn eeuwig ziek.
Hier en daar is het ijs voorgoed zwart en de zee voorgoed olie.

Het is winter maar de vogels hebben daar lak aan, behalve die ene met de vleugels vol zware metalen, en nog een andere, en nog een andere. Zij zitten of liggen waar ze zitten of liggen. Zij fluiten niet meer.

bericht

GEEN DONKER

De feiten:
Appartement 1 : Ik opende de deur van de bibliotheek en keerde ieder boek binnenstebuiten. Ik staakte mijn zoektocht toen ik een van de walvissen van Herman Melville tegenkwam.

Appartement 2: Ik begon in de badkamer, in de stapel kleren, ik vond een rode jeans, ik vond een bruine trui. Ik zag de schimmels in de hoge kasten en in de voegen van de tegels van de douche. Ik vond een bad-eend!

Appartement 3: Op de deur hing een briefje; of we de stilte wilden bewaren.
‘We’?
Ik was alleen. Ik zeulde mijn een meter vijfennegentig door een van de lage deuren van het appartement. Wie woonde hier? Een kleine oude vrouw? Een kind? Ik vond drie kleurboeken en ik vond een kantkloskussen. Ik vond een houtbewerkingsmachine – klein formaat. Ik vond maar liefst vier vergrootglazen.

Appartement 4: Water. De man of vrouw die hier woonde verzamelde water van alle merken. Spa, Evian, witte en blauwe producten in grote en kleine flessen. Ik stootte op een kast met talloze flesjes met opschriften: ‘Cherbourg,’ ‘New York’, ‘San Francisco’, ‘Oostende’, ‘Maas’, ‘Rupel’.

Appartement 5: Ongezien. Drieëndertig mensen, alle drieëndertig even groot, even breed, dezelfde ogen, dezelfde haren. Idem voor hun jeans, hun hemd, hun schoenen. Idem voor de bewegingen van hun handen, voor de woorden die ze spraken en voor de papieren die ze in hun handen hielden. Ze declameerden. Ze declameerden. Ze declameerden.

Appartement 6: Dat van de olifant en de mier, dat klopt niet. Het ging namelijk over een olifant en drie mieren.

Appartement 7: De donkere kamer. Licht floept en licht floept niet. Chemische producten. Een waslijn met wasknijpers, alsof in een film. Iemand heeft als hobby, dubbele punt, ‘landschappen’ en ik zag glooiingen, stranden en bossen.

Appartement 8: Niets is zeker. Alice in Wonderland en haar deur. Een konijn, een egel, een kabouter, een sprookje en een vertelling uit andere tijden. Drie vrouwen met hoofddoek, drie vrouwen zonder, een bos met paddenstoelen aan de voeten van de stammen van al de bomen, een andere deur, en, opnieuw: Alice.

Appartement 9: Leeg. Helemaal niks. Geen gordijnen, geen tafel, geen stoelen, geen portretten. Geen behangpapier met motieven, geen spikkels in de tegels van de vloeren. Geen licht en geen donker. Leeg.

Appartement 10: Een hamster met duizend blikken sardines. Ik keek de hamster in de ogen en vroeg waarom hij dat deed, maar de hamster kon niet praten.

hopper williamsburg bridge
Edward Hopper, From Williamsburg Bridge, 1928