ANNICK

on being in love

(via Biblioklept)

Ik las enkel de eerste twee of drie zinnen. Dat liefde zoals de mazelen is. Dat we ze gehad moeten hebben.
Ik grinnikte.

Mijn moeder had weer eens een man in huis gehaald.
We zijn twee handen op een buik, zei ze.
We zijn tot over onze oren verliefd, zei ze.
Hij geeft me zijn dromen, zei ze.
Zij gaf hem haar alles.

Ik had de blik in zijn ogen gezien en ik vertelde haar erover, over die blik, en dat die niet veel goeds voorspelde. Ze geloofde me niet.
Ze zei dat ik jaloers was. Dat ik zelf zo’n man wou. Ze zei dat ik haar het geluk niet gunde.

Welk geluk? vroeg ik. Dat kleine geluk dat welgeteld drie minuten duurt?
Maar het duurt al drie maanden! zei ze. Met haar handen benadrukte ze het uitroepteken.
Wacht maar, zei ik.
We zullen het bewijzen, zei ze.
Kijk! Zei ik. Ik toonde haar de wind in de wolken. Zo zal hij verdwijnen, zei ik.
Het is niet waar, antwoordde ze. Hij zal blijven!

De latere details ken ik niet. Ik kwam er niet meer. Ik kon die man zijn blikken niet verdragen. Hoe hij mijn moeder, en zo voort, en zo voort.

Nog later telefoneerde ze me.
Dat ze hem en zijn kleren op de straat had gezet. Dat hij haar sofa voor zich alleen wou maar dat zij altijd in zijn buurt moest blijven. Dat ze, behalve voor het werk en voor de boodschappen op zaterdag, zonder hem het huis niet mocht verlaten. Dat ze altijd de reçu’s moest tonen. Dat hij naast haar bleef staan als ze met een vriendin telefoneerde. Dat hij grapte over de ketting en de vrouw in de keuken, maar dat hij het meende.

Nochtans, zei ze. De echte man bestaat, zei ze. De echte liefde ook.
Absoluut, antwoordde ik. En jawel, ik meende het.
Jaja, zei ze. Ergens is hij, zei ze. De echte, de enige, de ware.

ANNICK – HOP!

Ze deed iets wat ze niet wou doen en het bracht haar aan het huilen.
etc etc etc
Uiteindelijk vond ze de kracht om hem haar rug toe te keren.
Hij was woedend, greep naar een hamer – hij zou haar het hoofd inslaan, dreigde hij – maar ze was hem te snel af. Ze verdween langs een van de kieren en wist dat hij haar nooit meer zou vinden, dat hij haar nooit meer zou raken.

ANNICK – PRALINES

“In dat ene magazijn? Ze hebben er nu ook de drie andere vrouwen ontslagen. Nu werken er alleen nog mannen. Zelfs die ene vent die vanalles pikt en die zich in een hoekje wegsteekt om pralines te eten, zelfs die mocht blijven. Maar de vrouwen moesten weg, zei de baas en ze mochten de volgende dag al niet meer komen. Ze waren niet slaafs genoeg, hahaha. Ja man. Ja, het is erg natuurlijk. Heel erg. Martina heeft pas gebouwd en ze hebben een kindje. Ze huilde. Martina is een erge lieve. Dat heb je met die dagcontracten. Van de ene dag op de andere, baf, zo maar, omdat de baas de baas is en niet kan hebben dat iemand hem iets antwoordt. Mensen zijn daar net vuilniszakken. Wacht maar.”

ANNICK

“Vandaag was het valium.”
(Geeuwt)
“Ja, ik ben moe. De hele dag valium aanvullen, heb jij dat al eens gedaan? De mensen slikken wat hoor. Ik liet een pallet vallen. Gelukkig was er niks beschadigd en niemand heeft het gezien.
Heb je enig idee hoe groot dat magazijn is? Groot. Groter dan tien voetbalvelden.
Morgen moet ik niet werken. Er is voldoende personeel en ik moet pas over een week terug. Ik zal wat chillen en mezelf bezighouden.”

ANNICK – HEIDEPLANTJES

Mijn moeder zei dat ik mee naar het kerkhof moest. Ik wou niet.

“Ik ben er vorige week nog geweest. Je weet dat ik regelmatig ga.”
“Ja, maar toch moet je mee. Dan zien de mensen je.”
“Ma, de mensen moeten mij niet zien.”
“Jawel, want anders zullen ze zeggen dat”
Ik liet haar niet uitspreken.
“Ma, het kan me niet schelen. Ik ging vorige week naar het kerkhof. Het was er erg rustig en ik heb het liever zo. Ik stond lang aan het graf en ik heb met haar gepraat. Ik had bloemen mee, nee, geen bloemen, gewoon zo’n gekleurde heideplantjes. Ik vond dat mooi en zij ook. Nee ma, vandaag ga ik echt niet naar het kerkhof en morgen ook niet.”

ANNICK

Mijn auto is stuk en mijn arm is gebroken. Bovendien heb ik een grote snee in mijn voorhoofd. Mijn rijbewijs ben ik kwijt. Ik heb niks meer en ik kan niet naar het werk.
Hoe het verder moet? Dat weet ik niet.
Ik heb tijd om mijn problemen te laten bezinken; minstens zes weken, tot die arm weer oké is.
Daarna zal ik fietsen, want geld voor een andere auto heb ik niet.
En ik zal de uurroosters van de treinen en bussen bestuderen.
Maar bon, ik heb tijd en ondertussen zal ik van de hemelse dauw sigaretten moeten kopen, want ik krijg ziekte- noch werkloosheidsvergoeding. Mijn vriend betaalt de huur, het eten, alles. Ik zou hem niet kunnen missen.

ANNICK – ON A ROAD

Mijn vriend zegt dat het mijn schuld is en dat ik maar geen mannenberoep had moeten kiezen. Ik zeg dat dat niet waar is, dat ik er zo maar ingerold ben en dat ik dit toevallig beter kan dan veel van mijn mannelijke collega’s. Véle beter. Ik geef ze op hun donder en verzet op korte tijd meer werk dan zij ooit zullen doen.
“Het is niet mijn schuld dat hun ego’s dat niet verdragen,” zeg ik.
“Doe iets dat geschikt is voor vrouwen,” zegt hij.
“Ja, ik ben bezig,” zeg ik.
Hij kijkt me niet-begrijpend aan.
“En nu wil ik eerst met een vrachtwagen leren rijden,” zeg ik.
Hij begrijpt me nog minder.

ANNICK – ONTPLOFFEN

Die ene collega die hetzelfde moet doen als ik, hij is een onmens. De ruit van zijn reachtruck is stuk (zijn eigen stomme schuld) en hij pikte de mijne. Ik moest met die van hem rijden. Vanavond, net voor ik naar huis ging, dieje gast was al weg, heb ik de sleutels van mijn reach getrokken en verstopt. Ik wil niet dat hij met mijn reach rijdt. Hij kan morgen zelf in de kou zitten en ontploffen.

ANNICK – DAG ZESTIEN

Ik lees geen kranten meer. ’s Avonds ben ik te moe en na het eten val ik dadelijk in slaap. Mijn huis is een mesthoop, ik moet kuisen maar ik heb geen energie. Morgen moet ik al om vier uur vertrekken, er is te veel werk en ze vonden nog altijd geen derde reachtruckchauffeur. Vier uur is erg vroeg, ik kan het niet, ik zal nooit een vroege vogel worden.