Ondertussen is de zon de grote baas; ze werpt zich op de huizen en straten, op de bomen en grasvelden, op de mensen.
En de zwaluwen groeperen; zullen zij vandaag of morgen vertrekken? Of volgende week?
En de mannen van de gemeente pauzeren. Ze drinken wat water en tappen minstens tien moppen.
Een wekker zegt het is zeven uur, acht uur, negen uur, tien uur. Hij zegt het is maandag, dinsdag. Hij zegt het is lente, zomer, herfst.
Hoor. Ze kwetteren. Alle tien of vijftien zingen ze een lied. Alle tien of vijftien zijn ze in hun nopjes. Ze rusten wat op de draad, ze vliegen hun cirkelende spel en eigenen zich de koer toe, het gekwetter! De groep wordt groter, het concert zal een vol uur duren.
Daar: poëzie in beelden, in penseelstreken, in beeldhouwwerken, in kaaklijnen. Poëzie in zeldzame en dwingende woorden.
Eenentwintig, tweeëntwintig, drieëntwintig, vierentwintig, vijfentwintig, langzaam, o langzaam.