
En ik ben de grootste, zegt hij, ik ben de grootste boer.
Want, zegt hij, mijn vrouw is de knapste en altijd piekfijn gekapt en gelakt en bloedmooi. Ze is er voor mij en altijd.
Want, zegt hij, mijn land is het grootste het langste het verste en ik heb water en stroom en licht en wind en alles zo waar en hoeveel en wanneer ik dat wil.
Want, zegt hij, de diameter van de wielen van mijn tractoren en trekkers en dorsers en ploegen en paarden, zegt hij, ik span ze langs links en langs rechts en met twee of met vier.
Want, zegt hij, mijn erf en mijn huis en mijn vele hectaren zijn groot, zegt hij, en dat je uren moet rijden voor begin en voor eind, zegt hij.
Want, vult hij aan, wel drie beken en een enkel begin van een rivier.
Want, vult hij aan, de jacht door de industrie.
Want, vult hij aan, de weiden en de fazanten en het groene van de lokale en echte jacht, zegt hij.
Want, zegt hij, mijn oudste en grootste schuur is nu een erkend museum.
Want, zegt hij, de subsidies.
En, zegt hij, ik heb een hotel.
Het heeft vijf sterren, zegt hij, en ze geven ook eten met evenveel sterren en meer.
En dan nog mijn auto’s, zegt hij. Ik heb een Rolls, een Bentley, een Porsche, nog een, nog een, een Lamborghini, een Ferrari, een gele zegt hij.
Ik kan er net in en de grondspeling is nogal nipt, zegt hij.
En mijn BMW’s, zegt hij.
En er komt nog een Audi, zegt hij, met veel A’s.
Zo zie je
En de boer zwijgt voor even en heft de kin en strekt de armen en schouders en toont, zo breed als hij kan, hoe ver alles reikt.
Kom, ik leid u eens rond, zegt hij, de kin nog steeds in de lucht.
Afb. : Anselm Kiefer – Des Herbstes Runengespinst – für Paul Celan, 2005, via De Buurman op flickr.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...