33

Study for a Self-Portrait ,Triptych, 1985-86, Francis Bacon

“Drieëndertig.”
“Pardon?”
“Drieëndertig. Vandaag ben ik drieëndertig geworden.”
Ik had net een man aangesproken en het eerste dat hij me vertelde was zijn leeftijd.
“Ik vind dat een scharnierleeftijd,” zei hij.
“Een scharnierleeftijd?”
“Ja. Vanaf deze leeftijd wordt mijn leven anders.”
“Zo maar? Vanzelf?”
“Ja.”
“En jij weet dat?”
“Ja, ik weet dat.”
Hij leek ouder dan drieëndertig. Ik keek naar zijn gegroefde gelaat. Zonnebruin, stoppelbaard, onverzorgde haren. Warrig, vond ik hem, maar hij straalde bijzonder veel energie uit.
“Je mag vertellen,” zei ik.
“Natuurlijk niet,” antwoordde hij. Zijn ogen liepen rustig over de omgeving. Ik zag dat ze terugkeerden naar de onderste trap die naar de Bibliotheek leidde.
“Ga je binnen?” vroeg ik.
“Nee, vandaag niet. Morgen misschien.”
“Wil je iets opzoeken?”
Ik kreeg geen antwoord en probeerde iets anders.
“Woon je hier?”
Hij bleef stil.
Zijn blik was ondertussen de trap opgelopen en had daar een rustpunt gevonden.
Hij zei nog altijd niets.
Hij wreef eens in zijn linkeroog.
“Ik wil iets drinken,” zei hij. “Ga je mee? Ik trakteer, het is immers mijn verjaardag. Dat wordt dan mijn verjaardagsfeestje.”
“Graag,” zei ik. Ik moest die dag niet meer terug naar het werk en had tijd.
“Een van de terrassen vlakbij de Grote Markt?” vroeg hij. “Ik zit graag in de zon.”
Voor mij was dat goed. Ik zou hem overal gevolgd zijn; alles voor een pint van een drieëndertigjarige, vreemde en zwijgzame man.
We liepen het hellende voetpad af. In de winter zou dat een kunstentoer geweest zijn, maar nu was het hoogzomer en liepen sommige toeristen zelfs op blote voeten. Niemand dacht nog aan de veel te lang durende koude van de voorbije winter.
“Zomer in de stad,” zei hij. Misschien dacht de man hetzelfde als ik?

Het terras waar hij op af stevende was maar halfvol. We hadden zicht op de toeristen en op de eeuwig blijvende kraampjes op het plein.
“Ze verkopen altijd hetzelfde,” zei hij. “Volgens mij legt de stad hun de aard van de koopwaar op.”
Ik bekeek hem. Hij had echt veel te diepe groeven voor zijn leeftijd.
“Voor mij een Duvel,” zei hij. Hij speelde met een bierkaart, nam nog enkele kaarten en bouwde een huisje. Een oefening in kartonnen evenwicht op een wankele aluminium tafel.
“Voor mij een gewone pint,” zei ik.

De Dialogen, 4.

Afbeelding: Study for a Self-Portrait Triptych, 1985-1986, Francis Bacon.

MAGDA

“Zoals Magda die niet buiten mocht omdat haar man dacht dat ze hem bedroog, wat helemaal niet waar was, die gedachte was slechts vergif in zijn hoofd, een vergif dat iedere keer dat zij toch eens op stap wou groter werd, zo groot dat het alle ruimte in zijn hoofd innam zodat hij telkens meer en meer zijn klauwen uitsloeg om haar bij zich te houden, het maakte haar ongelukkig, ze wou alleen maar naar de stad met haar dochter of met een vriendin, ze wou shoppen, zei ze, met shoppen is toch niks verkeerd? Maar haar man zat nu eenmaal met dat grote vergif in zijn hoofd en hij zei dat ze thuis moest blijven en zij kon niet anders dan hem te gehoorzamen want anders zou de thuissituatie alleen maar slechter en zieker worden en wie weet wat hij dan allemaal zou doen, dus Magda nodigde haar dochter en haar vriendinnen thuis uit en ze ging niet shoppen, behalve met hemzelf en hij troonde dan naast haar, jij bent mijn koningin zei hij en dan mocht ze alles kopen wat haar hartje begeerde, zolang het maar niet te duur was natuurlijk, en niet te uitdagend want het moest toch zedig blijven?”

“Jef, wat vertel je nu allemaal, hoe weet je dat? Wie is die Magda?”
“Magda woonde hier in de straat.”
“Waar is ze nu, Jef?”
“Dat weet ik niet, vorig jaar verhuisde ze en ik zag haar niet meer.”

room in New York 1932 Edward Hopper
Afbeelding: Room in New York, 1932, Edward Hopper.

dd. 22/07/2013

HET BOEK

bibliothèque sainte genevieve

Op een dag was er iemand die mij aansprak, in plaats van ik hem. Het was een oudere man en hij had me al vaker zien rondhangen in de buurt van de trappen van de Bibliotheek, zei hij. Hij had ook gezien dat ik regelmatig iemand aanklampte, en vroeg me waarom ik dat deed.
“Ik neem interviews af,” zei ik.
“Maar je noteert niets?” vroeg hij.
“Nee,” antwoordde ik.
“Heb je een recorder?”
“Nee.”
“Je onthoudt alles?”
“Ongeveer. Ik hoef wat de mensen zeggen niet letterlijk weer te geven.”
“Nee? Waarom niet?”
“Omdat dat niet moet.”
“Ik begrijp er niks van. Doe je die interviews voor je job?”
“Nee.”
“Een hobby?”
“Hahaha! Ja, zo kunt u het noemen.”
Op mijn beurt vroeg ik hem wat hij las. Hij droeg immers een boek onder zijn arm, en zoals altijd was ik nieuwsgierig naar de lectuur van anderen.
“O, niets bijzonders.”
Het leek alsof hij het boek nog steviger onder zijn arm knelde.
“Is het een roman?”
“Ja.”
“Van wie?” Ik probeerde door het dunne zijdepapier heen de titel en de auteur te lezen.
Hij negeerde mijn vraag.
“Wat doet een jonge man als jij bijna dagelijks in het centrum van de stad?” vroeg hij. “Moet jij niet werken?”
“Ik lanterfant en praat met de mensen,” antwoordde ik lachend. “En ja, ik werk. Maar nooit in het midden van de dag. Dan ben ik hier.”
“En wat voor job doe jij dan?”
“Ik zit aan een tafel, rangschik papieren, telefoneer en af en toe loop ik wat rond of doe ik een boodschap.”
“Ben jij een klerk?”
“Als u het zo wilt noemen dan mag dat.”
“En vanwaar jouw interesse in de mensen?”
“Ze zijn fijn. Ze zijn vooral erg verschillend en veelzijdig. Ze zijn meestal vriendelijk. En ze spreken duizend talen.”
“Mmmm,” zei hij.
“Wat?”
“Zou je mij aangeklampt hebben?”
“Dat weet ik niet. U was me niet opgevallen.”
“Maar jij mij wel.”
“Ja.”
“Hier zijn we dan. Moet je me geen vragen stellen? Een interview?”
“Nee,” zei ik.
“En wat doe je met dit gesprek?” vroeg hij.
“Onthouden,” zei ik. “En blijven gissen naar wat u leest.”
Hij knelde het boek weer stevig vast maar haalde het plots toch onder zijn arm vandaan en gaf het aan mij.
“Wat nu?” vroeg ik.
“Het boek is voor jou. Een geschenk.”
“Dank u.”
“Graag gedaan.”

De Dialogen, 2.
Afbeelding: Wikipedia, Bibliothèque Sainte-Geneviève, Paris.

dd. 7/8/2013

 

EEN BEETJE

la trahison des images René Magritte

“Die Jef is een beetje gek, hij vertelt vreemde dingen over paarden en vlinders en hij staat daar meestal gewoon maar te staan, met zijn pijp in zijn hand. Een man die zo volhoudt dat paarden kunnen praten, daar moet wel een hoek af zijn, ik denk dat er van zijn hersenen inderdaad een groot stuk ontbreekt, misschien werden zij opgegeten door de ouderdom of is hij altijd zo geweest? Ooit was hij melkboer, dus hij zal zelf toch wel goed kunnen rekenen hebben, niet? En nu zegt hij dat hij niks gelooft van wat ze op de televisie verkondigen, ook niet dat de mens al op de maan geweest is en dan begint hij plots te vertellen over de supermaan van enkele weken geleden en hij zegt dat ze vanaf hier op aarde echt aangeraakt kon worden, alleen al door het licht, dat dat licht een straat was langs waar je zelf naar de maan kon en dat daar geen raketten en televisies voor nodig waren.
Hij kocht een polaroidtoestel, Jef, omdat hij geen digitale foto’s wilt, hij kent niks van digitaal en van computers zegt hij, hij wil een beeld dat nu is, een foto zegt hij, en hij wil die foto zo snel mogelijk vasthouden en voelen, in zijn handen, en op de kast zetten – hij toont me een foto van een kerktoren met vier duiven en van de begrafenisstoet van Lena van grote Marcel van Over De Beek, zij heeft haar man maar een jaar overleefd maar dat laatste jaar was voor Lena beter dan alle voorgaande jaren want sinds ze weduwe was ging Lena iedere dinsdag te voet naar de markt en in Den Groten Hert dronk ze dan telkens eerst een koffie of twee koffies en dan een Westmalle, ze zag er goed uit Lena en plots was ze dan toch dood, Jef wou een foto van haar laatste reis door de straten van de gemeente, richting het kerkhof en hij fotografeerde de begrafenisstoet, de wielen van de auto staan er niet op maar dat geeft niet, zegt Jef, want de de corbillard volgende levenden staan er wel op en daar gaat het tenslotte om hé Nikki? en ik moet zeggen dat hij gelijk had.”

Reeks ‘Jef’, zonder nummer.
Afbeelding; René Magritte, La trahison des images, ‘Ceci n’est pas une pipe’, afbeelding via LACMA, http://collections.lacma.org/node/239578

dd. 30/7/2013

MIJN NAAM IS MATTHIAS

“Matthias Toby,” zei ik.
Het gebeurde zelden dat een van de mensen die ik aanklampte mijn naam vroeg. Deze jonge dame deed dat, en ik antwoordde.
“ ‘Matthias’ is een mooie naam,” zei ze.
“Dank je!”
“Vanwaar ben je afkomstig?”
“Uit Tillier.”
“Tillier? Dat ken ik niet. Waar is dat?”
“In Wallonië. Het is een klein dorpje. Het is er erg mooi.”
“En nu woon je in de stad, Matthias?”
“Ja, in de groene rand. Ik zou niet anders kunnen.”
“En je komt iedere dag naar het centrum?”
“Ja.”
“Om met mensen te praten?”
“Ja. Ook om te werken, maar het fijnste zijn die gesprekken, natuurlijk.”
“En je spreekt iedereen zo maar aan, zoals je met mij deed?”
“Inderdaad.”
“Waarom? En hoe maak je je keuze? Wie wel, en wie niet?”
“Ik wil de stemmen van de mensen horen. Maar ik wil ook hun handbewegingen en hun oogopslag zien. En na het afscheid nemen wil ik zien hoe ze stappen. Ik kies hen lukraak. Jong, oud, dik, dun. Ik weet niet waarom ik iemand al dan niet kies, het is eerder een eenvoudig er naar toe lopen, zo maar.”
Ik zweeg even. Ik stond nooit eerder stil bij het waarom van mijn bijna dagelijkse bezigheid.

De jonge vrouw heette Michèle, was jong en mooi en slank. Ze droeg een jeans met een felgroen topje. Goede maar versleten sneakers aan haar voeten en ze had kortgeknipte maar speelse blonde haren. Gouden lokken. Het zonlicht speelde ermee, het was zo’n mooie dag.
Michèle had vlekken op haar vingers.
“Schilder jij?” vroeg ik. Ik gaf het gesprek een wending; niet ‘ik, Matthias,’ maar ‘zij, Michèle’, was immers het doel van mijn uitstap.
“Ja, het valt op, niet?” lachte ze. Ik had nog nooit zo’n mooie glimlach gezien.
“Wat schilder je?”
“Vanalles. Vanochtend begon ik aan het schilderen van een dansende vrouw. Ze is mooi, groot, ze draagt een lange zwarte jurk maar heeft ontblote schouders. Sensueel.”
Michèle pauzeerde even.
“Ze danst op moderne muziek en je ziet haar beweeglijke schouders. De schouders zouden de dans zelfs zonder de rest van het lichaam kunnen uitvoeren. Haar bovenlichaam praat door de bewegingen. Ik wil de muziek en de dansende schouders van de danseres in mijn werk leggen. Ik wil dat iemand die het werk ziet, de muziek kan horen en het ritme kan voelen. Dit schilderij van de dansende vrouw is nog lang niet af. Ik probeer wat uit, herbegin, schets, herbegin nog eens, tot ik het beeld en de bewegingen die in mijn hoofd zitten goed kan weergeven.”
“Mag ik haar zien?”
“Heu, ja, maar nu nog niet.”
“Wat doe je met je schilderijen?”
“Niks.”
“Helemaal niks?”
“Ja, toch wel. Ik toon ze aan vrienden.”
“Dat is alles?”
“Ja, dat is alles.”

pina vollmond

De Dialogen, 3.
Foto: still uit Pina Bausch, Vollmond :
http://youtu.be/wOmUCPjHJao



dd. 25/7/2013

ZACHT ORANJE, BIJNA ONZICHTBAAR GEEL EN EEN ZWEEM VAN ROOD

Je kunt gewoonweg iemand op straat aanspreken, zomaar. Het is het proberen waard, een keer, twee keer, drie keer; je krijgt telkens een ander verhaal, en dikwijls worden die verhalen met veel hartstocht verteld.
Dat was ook zo bij Annie, maar hoe ze heette kreeg ik pas te horen toen we afscheid namen en onze namen en telefoonnummers uitwisselden.

Het verhaal van deze Annie was speciaal en terwijl ze vertelde bleef haar blik erg open. Haar diepbruine ogen keken me recht aan, ze wendde ze nauwelijks af. De jonge vrouw fascineerde me en ik had geluk; het klikte. Zij vertelde en ik spande me in om geen woord te missen, terwijl ik de levendigheid van haar ogen en stem mee in me opnam.
“Je vindt het overal,” zei ze.
“Overal?” vroeg ik.
“O ja.” Ze keek me onderzoekend aan, twijfelde even, friemelde wat aan de bovenste knoop van haar fleurige bloesje van zacht-oranje, wit, bijna onzichtbaar geel en hier en daar een penseelstreek van een kleine, rode bloem die me aan die mini-roosjes deed denken. Door dat bloesje leek Annie de lente zelve en ze zag er bijzonder goed uit. We zaten aan de rand van de fontein, vlakbij de ingang van de Koninklijke Bibliotheek. Toeristen en kantoorlui passeerden en sommigen keken nieuwsgierig naar haar mooie verschijning.
“Vind je het erg als ik mijn schoenen uitdoe?” vroeg Annie.
“Nee, natuurlijk niet.”
Ze schepte wat water in een hand en liet het druppelsgewijs op de ene en dan weer op de andere voet vallen. Ondertussen bleef ze me aankijken en vertelde ze voort.
“Ik heb het zelf in de vuilnisbak gevonden. Niet omdat ik vuilnisbakken doorzoek, wel omdat ik het toevallig zag liggen. Zo maar. Het hoorde niet thuis bovenop die oude kranten en papiersnippers, en ik zag het door de felgroene kleur. Ik bukte me, haalde het uit de vuilnisbak en bekeek het langs alle kanten. Het was een bijzonder klein exemplaar, niet van nieuw te onderscheiden en perfect bruikbaar. Zo vind je ze overal en in alle kleuren, maar ik had nog niet vaak zo’n klein exemplaar gezien. Deze was grasgroen. Die van gisteren was blauw, die van vorige week roze met kleine oranje spikkels, die van een maand geleden zwart met witte bollen. Soms zijn ze tot drie keer zo groot als die kleine groene, enkele zijn uitsluitend wit en af en toe zijn ze bijzonder grappig. Die met dat clownsgezichtje bijvoorbeeld. Of die andere met de afbeelding van een dansende matroesjka-pop. En ik heb er eens eentje gevonden met een lange staart, maar aanhangsels zijn heel uitzonderlijk. “
Annie vertelde nog een tijd verder. Dat die kleine groene toch wel een van haar lievelingsexemplaren was. En dat het normaal was dat ze ze zo maar vond. En nee, het was niet belastend, integendeel; het was een plezier om ze telkens opnieuw tegen te komen.” Een plezier en altijd een grote eer,” benadrukte ze.
We namen afscheid.
“Wil je vandaag nog iemand anders aanspreken?” vroeg ze.
“Nee hoor,” zei ik.
Ik zei dat ik blij was met haar verhaal. We noteerden elkaars naam en telefoonnummer en een van ons beide zou over enkele dagen de andere telefoneren.
“We zien wel,” zei ze.
“Ja,” antwoordde ik.

Betty Playful with Colors-earth

De Dialogen, 1.
Afbeelding: Betty Reyniers 2012 : Playful with Colors – Earth
Betty stelt tentoon in de bibliotheek van Londerzeel, nog tot 31 augustus 2013 : http://biblonderzeel.blogspot.be/2013/07/zomertentoonstelling-betty-reyn…

dd. 18/7/2013

TWINTIG VLINDERS, ZESTIEN PAARDEN

Volgens Jef kunnen alle vlinders tellen en rekenen. Een twee drie vier vijf zes enzovoort en twee maal twee en drie plus zes. Nikki vraagt hem of hij zeker is en Jef zegt dat het zo zeker is, als dat hij met die dieren een heel gesprek kan voeren en als de vlinders en de paarden tegelijk in de weide zijn, dat dat dan een heel concert is van vertellende paarden en rekenende vlinders.
Jef zucht.
Hij zegt dat het fijn is om te weten dat vlinders vraagstukken oplossen en dat paarden verhalen vertellen en dat ze die verhalen zelf verzinnen dus dat hun fantasie wel degelijk werkt en dat de paarden dat aan de wereld kunnen en willen laten horen zodat Jef en enkele anderen het misschien zullen voortvertellen.
“Dat is wat ik nu doe,” zegt hij. “Het voortvertellen.”
“Ja,” zegt Nikki.

vlinder nabokov

Bronnen van afbeelding:
http://flavorwire.com/171588/vladimir-nabokovs-drawings-of-butterflies
en
http://www.nabokovmuseum.org/drawings1.html

dd. 16/7/2013

VOORT

“Politiek? Daar hou ik me niet mee bezig, zo’n spinnenweb, ze zeggen dit, ze beweren dat, ze zeggen dat ze het goed met de mensen voorhebben en sommigen menen het maar niet allemaal, we kunnen het niet weten en ik weet het niet, ik geloof hen niet, of ik geloof hen even tot ze dan weer in een of ander dossier door de mand vallen of hun andere bedoelingen laten zien of tot ik te weten kom dat ze vijfendertig mandaten en bestuursfuncties hebben en dat ze daar steenrijk van worden, ze zeggen dat ze ‘maar’ zo veel of zo veel verdienen, maar zeg nu zelf, zo veel honderdduizenden, hoe kan dat nog ‘maar’ zijn en bovendien, hoe spelen ze het klaar om niet aan belangenvermenging te doen dus, voilà, ik geloof hen niet.”
En zo raasde Jef voort, er leek geen houden aan, hij stopte alleen maar om af en toe te ademen of om eens naar zijn pijp te kijken, maar hij vulde ze niet.

dd. 12/7/2013

AUTO

“Dat is een mooie auto.”
“Ja maar, Jef, jij houdt toch niet van auto’s?”
“Nee, maar wel als ze mooi zijn. Hun lijnen en afwerking. Hun vermogen en snelheid.”
“Ja maar, Jef!”
“Ik hou van mooie auto’s, punt. Het uitzicht en de luxe. Het aanzien. Als ik zo’n mooie auto zou hebben, dan zouden de mensen respectvol over mij praten.”
“En nu niet?”
(Jef zegt niets)

“Daar. Nog zo’n mooie auto. De wielen, het koetswerk, de stroomlijn. Zo’n auto zou ik willen!”
“Vanwege het respect van de andere mensen, Jef?”
“Nee, vanwege de kracht van de motor en vanwege het werk van de ingenieurs. En vanwege het comfort en de luxe van het goede rijden.”
“Het goede rijden, Jef?”
“Ja. De kracht, de souplesse. Het voelen van de degelijkheid van het metaal en van de motor. Maar ook vanwege het kunnen van de mens; de kunst van het maken.”

mercedes

(foto: © Mercedes-Benz)

dd. 7/7/2013