EN RAFTEND

We zagen het al.
We zagen de dagen, de nachten, het licht en het donker,
de zonnen, planeten en manen, de zwarte gaten,
de witte kamers, dreunend en dreigend, of lokkend,
en vele, vele wijd open ruimten en velden en tuinen.

We zagen giraffen en beren, leeuwen en vogels
en vlinders en mieren en spinnen
en mensen, de mens, in varianten van kleur en kaliber –
hoe hij bleef hangen in villa’s en krotten
of hoe hij bleef reiken, naar dichtbij en verder.

Er waren de kleinste beken en de krachtigste stromen,
de meren en zeeën, de oceanen.
We zagen hun bodems, hun zand, hun prachtige kleuren
– exotische vissen! rijke koralen! – in dat immense en krachtige
blauwe, onder allerlei hemels en zonnen.

We vonden zo veel: zandkorrels, kiezels en keien, rotsblokken,
heuvels en bergen, dalen van de Ardennen en van de Alpen,
zelfs van de Andes. We verkenden – met sherpa’s! – de Himalaya
en we zagen, weer onderweg, een paar vulkanen.

Licht, donker, schoonheid, gruwel, vriendschap, liefde,
hoogtes, laagtes –
we zagen het al, we zagen alles.
Is dat niet voldoende?

PEKING

Eén stem, zo luid, en honderdduizend zachte zoemers op de achtergrond.

De stem, zij zegt: ‘Hun zoemen is niet echt, het is ontstaan uit kunststof en haar resultaat is eeuwigdurend, als een laag op onze aarde. Kijk, daar liggen zij, de zoemers, zij bedekken zelfs het zonlicht, kijk maar eens naar Peking.’

De stem praat voort, zij blijft zo luid, zij laat zich niet zo maar tot niets herleiden.

En de mensen horen haar en zeggen dat de stem erg gek is, dat zij de waanzin zelve is, dat zij het Noorden niet meer weet, dat zij moet opgenomen worden in een instelling met witte kamers en met veel dokters en verplegers.

Maar die éne stem, zij blijft, zo luid, ze kunnen haar tot zwijgen niet verplichten en die éne stem, zij zegt: ‘De zwarte waas van Peking maakt de mensen ziek. Zij zoemt, die waas, zij palmt de aarde in en mensen zeggen dat de evolutie van fabrieken en bedrijven: dat die goed is.’

Die éne stem: zij mept en slaat met beide vuisten, hard. De mensen weten nu met zekerheid dat zij haar moeten vastbinden en dat zij doeken in de mond moet krijgen – tot de stem geen stem meer is en zwijgen zal

ze zit daar dan

in een verlaten witte kamer.
Ze krijgt een pil en straks een prik en af en toe bezoek en mensen zeggen: ‘Zij was ronduit  waanzinnig!’

en de zoemers palmen Peking ondertussen helemaal in, in, en in, en nogmaals in. Véél méér dan erg is dat, en erger nog, want gans het land, de hele wereld zelfs, zal volgen
en de zoemers leggen grote, dikke wazen van fijn stof en stank

en alle ademlucht wordt opgeslokt en al het groen verdwijnt of zal verdwijnen, nu, of over vijf minuten, al.

peking
Foto: http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/buitenland/1.1536689

LEO

Leo kan niet praten, Leo kan niet horen.

Het regent.
Leo hoort de regen niet.
Hij ziet wel dat het licht verandert.
Leo voelt de regen.

Leo voelt ook de zon
en de sneeuw en de hagel,
en de wind en de storm.
Ook die hoort hij niet.

Leo is buiten.
Het waait.
Leo kijkt naar de bladeren van de bomen.
Hij ziet ze bewegen.

Hij staat nu bij een lage struik.
De wind speelt met de takken en de bladeren.
Leo houdt zijn hand in de struik.
Hij voelt het spel van de wind.

Hij ziet een mus.
Ze huppelt en vliegt: van tak naar tak.
Leo’s blik volgt de mus.

Dan ziet Leo de poes van de buren.
Ze zit op het muurtje.
De poes heeft de mus ook gezien.
De poes houdt de mus in de gaten.

De mus vliegt naar de nok van het dak van het volgende huis.
De poes kijkt haar na.
De poes staat op, kromt haar rug, steekt haar staart trots in de lucht en wandelt in de tuin.

Leo gaat naar binnen.
Hij zet de televisie aan.
Hij leest de woorden van een woordspel.
Daarna kijkt hij naar het dansen.
Als hij de klank van de televisie luid genoeg zet, dan voelt hij de trillingen van de klanken.
Leo danst.

Daarna gaat hij slapen.
Hij hoort het niet als hij zelf snurkt!

Leo hoort geen wekker.
Maar hij wordt meestal vanzelf wakker.
Hij is niet gehaast.

Het is al licht buiten.
Leo kijkt uit het raam.
Hij houdt van de velden in de verte.
Hij ontbijt en drinkt een kop koffie.

Hij maakt zich klaar en trekt zijn laarzen aan.
Hij wil door de velden lopen.
Door de velden en naar de rivier.

Leo houdt van de rivier.
Hij waadt over de stenen.
Het water spat tot in zijn laarzen!

Hij wandelt terug naar huis.
Zijn voeten zijn nat en hebben het koud.
Leo vindt dat niet erg.
Hij neemt een bad, midden in de dag.

Daarna bakt hij een ei.
Hij hoort het sissen van de boter niet.

Soms zingt Leo’s keel.
Leo beweegt dan de lippen.
Hij voelt de lichte trilling in zijn keel.

Hij ziet dat het licht verandert en kijkt naar buiten.
Het regent alweer.
Leo gaat naar buiten en vangt de druppels met zijn handen.
Leo houdt van de druppels.

Hij haalt een paraplu en maakt nog een korte wandeling door de straat.
Ria, het buurmeisje, komt net terug van school.
“Dag Leo,” zegt ze.
Hij hoort haar niet, maar hij kent haar glimlach.
Hij glimlacht zelf ook en legt een arm om haar schouders.
Ria loopt mee, onder de paraplu.

Leo begeleidt haar tot bij de voordeur van het huis waar ze woont.
Haar mama had hen reeds zien komen.
“Dag schat,” zegt ze tegen Ria
en “Dag Leo,” zegt ze tegen Leo.
Ze gebaart dat hij even moet wachten.

Ze verdwijnt in de keuken en komt terug met een kommetje soep.
“Hier, Leo. Voor jou.”
Leo is blij met de soep. Hij weet dat ze lekker zal smaken.
Hij glimlacht en gaat terug naar huis.

Thuis warmt hij de soep op.
Het is een grote portie.
Ze is bijzonder lekker.

Leo staat voor het raam en ziet de zonsondergang.
Hij kijkt op de klok en neemt een boek.
Hij leest met volle teugen.
Na een uur of twee kijkt hij nog even televisie.
Dan gaat hij slapen.


Vilhelm Hammershøi (1864-1916), Interior with a Young Man Reading

Afb : Vilhelm Hammershøi (1864-1916), Interior with a Young Man Reading