TWINTIG VIERKANTE CENTIMETER

Ze woelde in de naakte aarde. De mulle grond gleed door haar vingers, en opnieuw, en opnieuw
Dan legde ze zich languit in het gras, steunend op de ellebogen, de benen eerst gestrekt naast elkaar, dan het ene been over het andere, af en toe wisselend, en opnieuw, en opnieuw
Haar ogen volgden de groene glooiingen in de verte. Ze zuchtte langzaam, bleef kijken, en opnieuw, en opnieuw
Ze ademde traag en diep in en uit om zowel de lucht als het uitzicht in lijf en hoofd op te nemen en ze daar te laten blijven, voor altijd

SLIJM-IG

Hij opende de kast.
De volledige inhoud gleed over hem – glibberige, kronkelende maar toch levenloze slangen die vanzelf rond zijn armen, nek en rest van het lichaam slingerden en bleven hangen. Hij panikeerde, schudde, wreef de vieze substanties snel van zich af en rende naar huis.

‘Mario, van waar kom je? Wat heb je gedaan? Wat is er aan de hand?’ vroeg zijn moeder.
Hij antwoordde niet, haastte zich naar de badkamer en trok de douchedeur open. Met zijn short en T-shirt nog aan liet hij het water zo heet mogelijk over zich lopen. Zijn moeder kwam op de deur kloppen, hij reageerde niet, rukte de kleren nu haastig van zijn lijf en zeepte zich grondig in.

‘Mario, wat heb je gedaan?’
Maar hij kon geen woord uitbrengen.
‘Mario, was je in het grensbos? Je ging dat krot toch niet binnen? Wat is er gebeurd?’
Nee, hij zweeg, ging naar zijn kamer, deed de deur op slot en zette zijn koptelefoon op.

OF ZEBRA’S?

Ik dacht dat het een kwestie van tijd was, maar ik heb me vergist.
Er zit niks anders op dan me bij mijn vergissing neer te leggen.
Het doet wat zeer.
Ik vlei me onder het dikke donsdeken, probeer te slapen, dat lukt niet en ik tel schapen.
Driehonderdvijfendertig, driehonderdzesendertig, driehonderdzevenendertig,
Plots ben ik de tel kwijt. Ik begin opnieuw.
Tweehonderdzestien, tweehonderdzeventien,
Het dondert.
Mijn bed davert.
De schapen helpen helemaal niet, ik geef het op en luister naar de knallende donderslagen.
De kater, Maurice, miauwt aan de deur. Ik hoor hem springen – hij weet als geen ander dat de klink de deur open kan toveren. Maurice is net niet groot en sterk genoeg maar blijft proberen, hij is voldoende behendig om de klink telkens even te doen bewegen maar niet meer dan dat. Hij miauwt nog eens en geeft het op.
Ik tel weer schapen maar mijn gedachten drijven af.
Voor de honderdste keer besef ik dat ik me bij mijn vergissing moet neerleggen. Ik voel de krop. Schapen en katers, donder en bliksem, ze helpen niet. Koeien, misschien? Of olifanten? Ik voel de krop weer in mijn keel, probeer te slikken. Zwaluwen? Varkens? Jonge veulens? Bijen en vliegen, zonnebloemen, anemonen?