IN RIJEN

‘Kijk, een ganse rij minimini-geluksklavertjes, je moet echt goed kijken zo klein zijn ze. Wacht ik zal even een eerste strook gras opzij houden, kun je ze nu zien? Misschien moet je wat dieper bukken, echt diep, met je neus bijna tegen de grond.’

Dit was ik niet.

Ik bedoel, ik heb dit niet gezegd, ik heb dit niet geschreven. Ik heb de letters en woorden getypt, ja, maar geschreven? Nee. Ik kon enkel luisteren en kijken en glimlachen met de toch wel onnozele idee van de klavertjes vier.

Of ik die minimini-geluksklavertjes dan gezien heb?

Tja.
Wat zij, die andere, zei of schreef, dat was niet tegen mij. Ik heb mij niet gebukt en heb niet met mijn neus tegen de grond zitten turen in de hoop ze te vinden.
Mogelijk heb ik de klavertjes gezien, maar misschien zag ik ze niet, want was ik daar? Wie zal het zeggen?

MISSCHIEN, NET NA DE OCHTENDNEVEL

‘Een roos is een roos,’ zei zij.
‘Een roos kan ook wit zijn,’ zei hij.
Ze glimlachten en keken elkaar onderzoekend in de ogen.
‘Wat denk je?’ vroeg hij.
‘Misschien,’ aarzelde zij.
‘Ja, misschien,’ vond ook hij.
‘Zouden we, zullen we?’ vroeg zij.
‘Willen we?’ vulde hij aan.
‘Ja, misschien,’ glimlachte zij.
‘Ja, misschien,’ echode hij.
‘Vast wel,’ zei zij.

OF ZIJ, OF HIJ

Hij was de ganse dag bij zijn broer.

Zij was alleen thuis. Ze genoot. Tokkelde wat op haar telefoon, vulde een kruiswoordpuzzel in, las de weekendkrant, zat in de tuin en keek naar het groene, naar de lucht, naar de overvliegende vogels en vliegtuigen. Na de middag werd het echt warm, ze dook het zwembad in en bleef dan lekker lui in de zon liggen.

Rond vijf uur stuurde ze hem een bericht, om te vragen hoe het ging. Geen antwoord. Ze wachtte een uur, stuurde een tweede bericht met drie uitroeptekens. Geen antwoord. Rond halfacht probeerde ze hem te telefoneren maar kreeg de voicemail. Ze sprak in dat ze zat te wachten, dat ze niet kon verdragen dat hij niet antwoordde, dat ze zich zorgen maakte, dat ze een hekel had aan alleen zijn. Hij belde niet terug. Ze wachtte. Ze wachtte.

EN NEE

Ze stond ten dienste van, zei ze, want de carrière van haar man was belangrijk, en ze moest er alles aan doen om hem in topconditie te houden en dan moest zij natuurlijk vanzelfsprekend logischerwijze volledig ten dienste staan van, zei ze, dat kon niet anders. Hij moest de juiste voeding krijgen en hij moest voldoende rust krijgen en als hij op buitenlandstage moest, zei ze, dan was dat maar zo en dan bleef zij achter en zorgde ze voor de kinderen en voor het huis en de tuin en alles alles want hij moest zijn job en zij moest ten dienste.
Ze lachte haar mooie witte tanden bloot.
Ze vond het de normaalste zaak van de wereld, zei ze, nee, meer nog, het was een eenvoudige vanzelfsprekendheid, zo simpel als dat en nee, er bestond geen twijfel over, haar leven moest het zijne dragen, zei ze, en alles moest altijd en met veel plezier eeuwig ten dienste staan van.
Ze lachte nog steeds, met pretlichtjes in de ogen, en zei dat ze het met veel plezier deed en dat het voor hem en voor de goede zaak was en als ze dan zelf, tja, nee, niks, tja, dan was dat maar zo, het was van ganser harte, zei ze, haar motivatie was zelfs groter dan de zijne, zei ze, en haar leven was anders toch, ja, nee, zei ze.

WILD

per kirkeby new shadows V 1996

Ze was wild, ik zag het.
Superwild.
Niet enkel haar haren, niet enkel haar bewegingen. Ze was helemaal wild, binnen en buiten, ’s ochtends en ’s avonds, ’s nachts

Ik moest ophouden met over haar te fantaseren.
Ik keek.
Ik keek langer en beter. Dieper.

Ik zag haar wildheid, diep binnenin haar lijf. Hoe ze naar buiten wou. Dat ze wou lopen, springen en dansen. Dat ze wou roepen en schreeuwen. Dat ze wou juichen, joelen, vrijen, tot

Ik zag diezelfde wildheid alle kleuren van de regenboog krijgen.
Duizenden regenbogen tegelijkertijd, en de kleuren schitterden, liepen over en onder en door elkaar heen, in parelende groottes, in ontploffende combinaties, in veel meer dan het diepste blauw en het meest zilveren grijs en groen en oker en som maar op zoals alle brave mensen zouden doen…
Maar hun woorden volstaan niet, noch hun ogen.
Zouden ze het kunnen zien? De kleuren? De kracht? Dat haar wildheid?

Ik zag haar lopen.
Zelf bleef ik staan.
Ik hield mijn adem in.
Haar wildheid kristalliseerde.
Ze vervormde, ze vormde, ze bolsterde, ze ontbolsterde.
Haar wildheid werd een ruwe diamant.
Haar wildheid nam weer al die kleuren
Haar wildheid werd miljoenen mensen, bossen, bergen, zeeën, dansen, vulkanen, fragmenten. Overal verspreid tot ver buiten de stad waar we ons in bevonden.

Wild, zeg ik je.
Wildheid, zeg ik je.

In al haar pracht.
Langzaam. Zo zeker. Zo onmetelijk. Zo krachtig.
Omgeven door een beschermende mantel.
Blootgelegd, voor diegenen die kunnen en willen.
Bolster, ontbolster.

Zij.
Met haar oneindige flitsende fragmenten, met evenveel zandkorrels die schitteren in de woestijnen, die niet langer zandkorrels zijn, maar goud, meer goud, wit goud, bergen goud, vulkanen met al het goud van alle banken en mijnen en rivieren van de wereld, smeltend tot lava.
Zo wild.
My god.
Het goud, de kleuren, de vulkanen. Zo wild.

Zij, goud, kleuren, zandkorrels, witgoud.

(Afb.: Per Kirkeby, New Shadows V, 1996)

SHE COMES IN COLORS & IS EVERYWHERE

leon spilliaert
(Afb. : Léon Spilliaert, Fillette au Grand Chapeau, 1909)

Hij ziet de voorbijgangster en hij volgt haar.
Hij wil haar in de zon zien.
Ze gaat de hoek om.
De wolken verdwijnen.
Ze trekt haar mantel uit en draagt hem over haar arm.
Ze schudt de haren los.
Ze begint sneller te stappen.
Ze stopt en bekijkt de boeken in een etalage.
Ze stapt voort.
Ze stopt en bekijkt de schoenen in een etalage.
Hij staat naast haar.
De zon schijnt nog steeds.
Hij vraagt iets.
Ze kijkt hem aan en knikt.
Hier? vraagt hij.
Inderdaad, antwoordt ze.
Maar het is donderdag, zegt hij.
Dat geeft niet, zegt ze.
Is morgen niet beter?
Nee, zeer zeker niet.
Maar toch.
Nee, vandaag. Ze houdt vol.
De zon schijnt nog steeds.
Ze stapt voort.
Hij loopt naast haar.
Pas op, je mantel, zegt hij.
Dank je, antwoordt ze.

ZIJ & HIJ

5 augustus.
Zij:
Ik wil niet dat je weggaat, ik wil dat je blijft, hier, bij mij, ik wil niet alleen zijn, ik hou van jou, blijf, ga niet weg, nééééé.

13 augustus.
Hij:
Het spijt me, ik ben zo blij dat ik terug ben, jij bent het licht van mijn leven, jij bent de reden waarom ik geboren ben, wij zijn voor elkaar gemaakt, dat kan niet anders.

18 augustus.
Zij:
Maar nee we doen dat samen, ik blijf écht niet alleen thuis, ik ga lekker mee, het zal fijn zijn, wij twee tussen al de anderen, ik kan dicht bij jou blijven.

26 augustus.
Hij:
Oei, ik ben jouw verjaardag vergeten, sorry liefje, ik koop nog snel een cadeautje voor je, wacht. Kom, we gaan samen uit eten, hier, alvast een bos bloemen, ze zijn mooi hé, de bloemen, ik weet dat je er van houdt, kom hier dat ik je een zoen geef, ik zal het nooit meer vergeten.

3 september.
Zij:
Doe niet zo stom, ik heb het wel gezien, dacht je dat ik blind was?

12 september.
Hij:
Trut. Ik had nooit moeten terugkomen. Er is niks veranderd.
Zij:
Eikel.
Hij:
Het is genoeg. Het is gedaan, basta, finito.