EN E.A. POE, IN DE DONKERE VERTE

Ik geef niet genoeg licht.
Ik buk me, pruts wat aan de schakelaar, nee, dat is te veel, ik regel hem wat bij, voilà, dat moet volstaan.
Uiterst rechts in de grote kamer zie ik plots Mijnheer Macharis. Het is honderd jaar geleden dat ik hem zag. Ik loop naar hem toe.
‘Ja, ik verschijn bij dat beetje licht,’ zegt hij. Hij glimlacht.
‘Mijnheer Macharis, wat een eer!’ zeg ik. Ik denk dat ik glimlach over de ganse breedte van mijn gezicht.
‘Ja, ik dacht, ik spring nog eens binnen.’
‘Wat fijn dat u langskomt! Koffie? We hebben verse bonen.’
‘Ja, natuurlijk, zwart!’
Ik breng hem zijn koffie en we beginnen te praten.
U zou natuurlijk graag weten waar we het over hebben, maar dat kan ik hier niet vertellen – er zijn te veel pottenkijkers. We praten, het is gezellig, we drinken allebei nog een kop koffie met een glas water erbij.
Als hij vertrokken is demp ik het licht. Ik ga naar buiten. De maan schijnt door de bomen.
‘Poe,’ denk ik, en ik glimlach nog eens.

NVDR

Hij is nu meer dan een eeuw oud maar hij waart hier nog altijd ergens rond: Mijnheer Macharis. De oudste lezers van AW zullen zich hem misschien herinneren.
En met ‘hier’ bedoel ik letterlijk hier, op deze AW-blog.

Terzijde: afkorten tot AW mag, maar voluit is het ANDEREWOORDEN en niet Anderewoorden of ANDERE WOORDEN  of Andere Woorden.

ANDEREWOORDEN of AW of anderewoorden of aw dus, please.

Mijnheer Macharis liet zich de voorbije tweedrie weken een paar keer zien en herhaalde telkens luidop wat Zafón in een van zijn romans schreef: ‘Schrijf geen brieven. Schrijf.’
Of moet ik dat wat nadrukkelijker typen? Dan wordt dat: ‘SCHRIJFGEENBRIEVEN.SCHRIJF.’

Ik zal Zafón en met hem zijn verhalen toevoegen aan mijn honderd-lijst. Vandaag niet. Morgen, misschien. Immers, de honderd-lijst is ook een brief. En deze ene blogpost ook.

LE.VEN

Ziezo, mijnheer Macharis. Afgesloten. De kwestie is helemaal van de baan. He.le.maal. Vanaf vandaag is het blad weer wit. Wit. Maag.de.lijk. wit. Het leven komt terug op de eerste plaats. Le.ven. Ik wil het benadrukken: le.ven. Ik vind dat een goede manier van praten. Le.ven. Bo.men. Ik vind het zelfs plezierig. Bloe.men. Gul.zig. Luch.ten. Wol.ken. Le.ven.

LEZEN

[Ja, mijnheer Macharis, en toen wist ik het niet meer. Ik werd er bijna gek van. Ik vroeg me af hoe ik dit kon omkeren en terwijl ik zat te denken kwam ik bij het woord ‘vertrouwen’. Vertrouwen zou me helpen, het hebben van vertrouwen. Maar de oefening was moeilijk en mijn hoofd bleef zoeken hoe ik het, voor mezelf, makkelijker kon maken. En ik dacht aan Gracian en ik heb zijn Handorakel vastgenomen en gelezen, en gebladerd, en gelezen, en gebladerd, en gelezen.]

GANSE BOSSEN

Mijnheer Macharis, ik heb u gemist. Ik had het te druk. Maar vanmiddag zag ik een volledige regenboog, pal voor mij, en daardoor dacht ik aan u.
Ja, ik weet het.
Nee.
O, absoluut.
Binnenkort weer iedere dag, hoop ik.
Nee. Waanzin. Grootheidswaanzin, ook. Moto’s, auto’s, bestelwagens. Bestelbonnen. FSMA-dingen.
Ja, dat zei ik, FSMA.
Och. Er was ook het zwichtende zwart, hahaha. Die twee woorden hangen nog steeds in mijn hoofd. Zwichtend zwart. Het licht op het zwart. Door het zwarte het licht. Soulages. Het mooie van zijn werk. Ja, dat was een fijne dag.
En er waren kleurrijke kanttekeningen. Strohalmen. Goede seconden. Adembenemingen. Vreemd, Word keurt dat woord goed. Adembenemingen, adem.
Diepe zucht. Nee, niet vergeten te ademen, ademen. Mijn bloeddruk laag houden, hahaha. Mijn spierscheur laten rusten.
Ja.
Och. Misschien moet ik, naast de prent van de strohalm, ook een foto van het werk van Pierre Soulages naast mij hangen. Vlakbij mijn werk-werk. Misschien moet ik dat ganse stuk muur bekleden met kleine briefkaarten met bijzondere werken van allerlei kunstenaars. Zal ik ze verzamelen?
Toch maar niet.
Ja.
Ja en ja.
Ja, koppig. Ik zeg nog steeds dat het moet.
Ook ja. Het toont me de mensen. Het toont. Het toont.

OF EEN OASE

Maar, mijnheer Macharis, overal groen. Groen, groen, groen en groen. Lichtgroen, donkergroen, donkerdonkergroen, grasgroen. Felgroen, ook, of luchtig. En dat niet alleen; ook hoog groen, laag groen, kort groen, lang. Groot en klein groen. Ver groen. Dichtbij. Overal, zo ver we kunnen zien. Groen, groen en groen. Zelfs diep groen en diepgroen. Hoger groen. Traag groen en snel groen. Onbereikbaar. Uniek groen. Smal groen, breed groen. Ja dus, want groen, groen, groen, groen en groen. Zelfs de container.

TWEE EENDEN, DRIE FAZANTEN

Maar die splinter, mijnheer Macharis, is een hertenbreker. Mijn hert is in drie. Ziet u? Ja, goed kijken. Ja, echt, drie.
En die splinter, mijnheer Macharis, is onvindbaar. Ik zocht. Ik begon in de kelder en ik zocht tot op de bovenste, ongebruikte zolder, die met de mooie balken. Ik keek ook in de schuur, en op de zolder van de schuur, en in de loods, en in het beekje achter de loods en in het bos over het beekje.
Hij is onvindbaar.
(Ik kwam wel twee eenden en drie fazanten tegen en het water in de beek staat vrij hoog. Gisteren liep ik ook over het pad tussen de velden, er staan nog geen nieuwe gewassen, enkel vele hectaren fris, groen gras, het moet goed gras zijn want de hond heeft er uitgebreid van gegeten. En gisterenavond scheen de maan door de bomen, ik dacht dat ik in een verhaal van Poe zat, misschien is dit alles een verhaal van Poe, het roepende hart onder de roostering, het hart leeft nog, jaja.)
Waar was ik? De splinter. De hertenbrekersplinter. Nee ik weet het niet. Nee natuurlijk niet, daar doe ik niet aan. Ik zal nog eens zoeken, waar zal ik beginnen?

SALDO EEN DERDE

Maar ik raak niks aan, mijnheer Macharis. Ik hou mijn handen thuis. Geen Sontag, geen Pavese, geen Rimbaud, zelfs geen Borges. Ze lijken van vuur. Zou ik mijn vingers verbranden, mijnheer Macharis? Nietzsche? Ook niet. Plato? Ook niet. Niks, helemaal niks. Net of, of, of ik durf niet, of ik stel het uit, of ik schuif het voor me uit en net of ik ben bang voor wat de lectuur van enkele pagina’s van de grote namen zal bewerkstelligen, en ik wil niet dat er iets bewerkstelligd wordt, en ik wil niet dat ik mijn vingers, of mijn hersencellen verbrand. Of misschien staken mijn hersenen?
Maar wel: Ik lees de laatste, of een van de laatste, van Auster en ik wacht tot hij me meeneemt maar kijk, hij doet het niet, het lukt hem niet, misschien komt het nog, ik ben benieuwd. Voor het overige keek ik naar de golven en gisteren keek ik naar de bomen (‘Zij zijn nog een derde’) en naar de blauwe lucht en naar wat overvliegt; vogels, vliegtuigen, sterren, tractoren, restanten van maïs, vallende bladeren, stof bij hoogzon, bijna-droge lakens, ander pluimvee, ja, zoals de eenden van madame Carine, en ook oesters, soeptassen, oleanders, rozen, hortensia’s in buitenaardse maten, volle manen, heuvelwegels waar geen enkele auto op passeert, het huis van madame Paris, en dan, de jeugd op de fiets, nieuwe asfaltlagen, zuchtende honden. Een rijkdom, ik zeg het u, een rijkdom is het, hij vliegt voorbij, alles vliegt voorbij en ik verbrand me er niet aan.


(de bomen, saldo een derde, gsm-foto)

Bewaren

REUTEMETEUT NUMMER HONDERDDRIEENZESTIG

’t Is ’t een en ’t ander hé mijnheer Macharis. Gisteren een man die zijn vrouw de keel over sneed. Eergisteren drie jongeren die met supermachogeweren een groep buurtbewoners neerkogelden. Vorige week vijftien doden in de Chinese wijk en niemand weet wat er gebeurde. En de week daarvoor een gezin van moeder, vader en drie kleine kinderen…

Ik dacht, ik leg die hele reutemeteut naast me neer. Het geweld, de oorlogen, de moordpartijen maar ook het oude bankengedoe en gedwongen faillissementen en overnames door nog grotere groepen. Geen dikkenekburgemeesters meer voor mij. Geen omgekochte douaniers meer – bij ons in de haven…. Het heeft geen naam, mijnheer Macharis… U kunt zich niet voorstellen wat daar het voorbije jaar gebeurde…. En het wordt hoe langer hoe erger….
Maar goed.
Ik dacht ik trek de bossen in, voorgoed. Weg van het geweld en het racisme, weg van het zevenenveertigste geval van omkoping. Weg van de zoveelste aanbesteding die niet klopt. Aaargh, de miljoenen.
Ik dacht dus echt ik trek de bossen in.
Maar wat dan, mijnheer Macharis? Wat doet een mens daar een ganse dag, in het bos? Ik kan toch geen bomen omhakken en blijven bomen omhakken en blijven etc? Of de eekhoorntjes achtervolgen, week na week na week na week? Bovendien, houden die geen winterslaap? Moet ik me dan bij hen neervlijen?
Ik blijf dus nog even gewoon aan het werk, mijnheer Macharis. Ik leg dat laatste omkoopgeval van beambte nummer achthonderdzestien wel naast me neer. Ik doe nog even alsof mijn neus bloedt, nog een maand misschien, of twee, of misschien drie of vier of langer.