ZWART, ZWART

Huh? Zwart? Hij bestudeerde het uitvoerig maar had niet veel tijd want een nieuwe aanval kondigde zich aan. Ja, inderdaad, alweer zwart, en er leek geen einde aan te komen. Moest hij zich zorgen maken? Nee? Maar zo zwart? Hij liep naar de kast en nam een propere zakdoek. Snel, want het herbegon. Zwart, zwart, zwarter dan zwart. ‘Wat is dit toch?’ vroeg hij zich af, en hij snoot en hij snoot.

HET KAN OOK EEN STEEN OP EEN BORSTKAS ZIJN

‘Ik voel me alleen.’
‘Goh, joint the club.’
‘We kunnen misschien?’
‘Wat? Wat bedoel je?’
‘Heu, tja, we kunnen misschien? Jij en ik?’
‘Alsof dat zin heeft!’
‘Ik zou me minder alleen voelen.’
‘Ja. Tijdelijk. Niet meer dan dat.’
‘Denk je?’
‘Ja.’
‘Maar ik wil het minder voélen.’
‘Wat? Het allene?’
‘Het allene. Dat woord bestaat niet. Maar ja, oké. Het allene.’
‘Leg je erbij neer. Het voelen van het allene gaat niet weg.’
‘Even, misschien. Een paar minuten. Een uur.’
‘Zelfs niet voor even. Het was, het is, het zal altijd zijn. Soms wordt het gecamoufleerd, maar het is en het blijft.’

ACHTERGRONDEN, ACHTERGRONDEN

en dit leven, zo vol van warme zonnen, heldere manen, sterren.

(de bommen, de doden)

en van veel licht op het groene

(de bommen, de doden)

en van het speelse van mens en dier.

(de bommen, de doden)

 

Ja, dit leven, met zijn miljoenen verhalen, met de zachtheid van huiden, met ’s ochtends zijn koffie en, ’s avonds, veel warme dekens

(de bommen, de doden)

en het lachen van overal liefde?

(de bommen, de doden)

of het mag? Deze langdurende zachtheid, het eeuwige gloren, de volledige regenbogen?

(de bommen, de doden?)

de levende klanken, het gloednieuwe rode en groene, altijd, met echo’s en echo’s en wedergeboortes? De blauwe regen?

(de bommen, de doden?)

het lezen, de zinnen, het schrijven, de zinnen, de kerken en kathedralen van vlammende woorden, links en rechts, onder en boven?

(de bommen, de doden?)

 

Zou er een god zijn die kijkt en die weet? Die dit dirigeert? Overal?

(de bommen, de doden?)

HET KAN VLAMMEN

‘Waar zat je?’
‘Heu, op het werk!’
‘Waarom nam je je telefoon niet op?’
‘Wel, hij viel uit mijn handen, recht in de put.’
‘Welke put?’
‘Die die ik aan het graven was!’
‘Waar?’
‘In de Stationsstraat natuurlijk. Je weet toch dat we daar aan het werk zijn? Ik stond met mijn voeten in het water toen je belde en mijn telefoon glipte uit mijn handen. ‘
‘Maar je nam niet op!’
‘Ik zeg het je toch? Hij viel in het water en is stuk. Kapot. Ik moet een nieuwe hebben.’
Ze bekeek hem met vlammende ogen en nam de pan die achter haar op het aanrecht stond. Ze sloeg ermee rond zijn oren. Veel kracht had ze echter niet en hij wankelde niet eens, keek haar verbouwereerd aan.
‘Wat doe je?’ vroeg hij.
Ze sloeg nog eens.
‘Ben je gek?’ riep hij.
‘Ze haalde opnieuw uit, maar hij was haar te snel af en trok de pan uit haar hand.
‘Nu is het mijn beurt, ik heb er genoeg van,’ zei hij. En hij mepte. En nog eens. En nog.

OF EEN ROODBORSTJE OF EEN OCHTEND OF

– Hoge bomen!
– Ja!
– Veel takken!
– Ja. En hoog!
– Ja! Maar wat doen we ermee?
– Huh? Bedoel je met de takken, met de bomen?
– Ja. We kunnen er iets inhangen. Veel, zelfs.
– Iets inhangen? Zoals?
– Zoals het grage zien.
– Huh? Hoe?
– We vinden wel een manier.
– En dan?
– Alles erin hangen. Laten doen. De zon. De maan. De wind, de regen. Alle sterren. Ook storm, sneeuw en hagel.
– Ja?
– Ja.
– En dan?
– Niets. Kijken. Voelen. Weten. Vasthouden zonder vast te houden. Vastpinnen zonder aan te raken. Niets. Alles. Heel gewoon.
– Vind je?
– Ja.
– Moeilijk?
– Ja. Nee. Misschien. Nee. Ik denk niet dat dat moeilijk is.

U

U krijgt een reis U krijgt korting U mag gratis binnen U krijgt een drankje U bent een van onze beste klanten U bent uitgeloot Wij zullen U verwennen Profiteer van dit superaanbod U bent de eerste U bent de beste U won het grote lot U moet uw interieur U moet dit in de gaten houden U snakt naar de zon U bent onze ideale klant Lees onze prachtige folder Breng de coupon mee Laat deze kans niet liggen U heeft dit Nodig Nodig Nodig.

MOGELIJKE VERVOEGING VAN HET WERKWOORD MOETEN

En dan: groggy. Niks gedronken, niks bijzonders gegeten, op tijd in bed en toch voelt mijn hoofd als een zeef. Ik probeer het weg te ademen, in, uit, in, uit, dieper in, dieper uit. Ik probeer het weg te schudden, van mijn schouders te halen door ze te strekken, te draaien. Niks helpt.

Ik richt mijn blik dan maar op het werk, op de laatste notities van gisteren, op een A5 met framenummer [ha ja ik moet bellen], op de lijsten die eronder liggen, de eindeloze lijsten, de zwarte en blauwe woorden en musts, als houvast van de dag, van de dagen, van de vele.

EEN BASIS

En wat niet is, niet is. Maar wel, iedere ochtend, het gloren, het rode, het blauwe of de hoge sterren in het te vroege.

En veel. En mogen. En krijgen. Het verre zien, de klanken en geluiden, een ander gloren, telkens.

Het licht, de bomen, de vogels. Een oleander, een camelia, hier en daar een rode, een witte, of overal, elders.

LE.VEN

Ziezo, mijnheer Macharis. Afgesloten. De kwestie is helemaal van de baan. He.le.maal. Vanaf vandaag is het blad weer wit. Wit. Maag.de.lijk. wit. Het leven komt terug op de eerste plaats. Le.ven. Ik wil het benadrukken: le.ven. Ik vind dat een goede manier van praten. Le.ven. Bo.men. Ik vind het zelfs plezierig. Bloe.men. Gul.zig. Luch.ten. Wol.ken. Le.ven.