“Kort.”
“Kort?”
“Ja Nikki, kort.”
“Zoals ‘wei’, Jef?”
“En zoals ‘dit’, Nikki.”
“En ‘ei’, Jef?”
“Kik, Nikki.”
“Hahaha! Dot, Jef.”
“Mat, Nikki.”
“Lol, Jef.”
Maand: mei 2014
“IK SLAAP IN DE SMALSTE GOOT”
“Ik slaap wel buiten, in de sneeuw.
“Ik slaap wel buiten, in de storm.
“Ik slaap wel buiten, in de hagel, onder de dikke laag smog, onder de nooit eerder geziene wolken van grijze, donkere as.
De man rechtte de rug. Hij duwde zijn schouders extra naar achter, zodat zijn hoofd automatisch een trotse houding aannam. Hij slikte, hernam en herhaalde wat hij net zei, nog luider. Hij dreunde voort, zonder dat hij de keel moest schrapen en alsof zijn stem alle bergen van de wereld kon ver-dragen.
“Ik slaap wel op het scherp van het mes
“Ik slaap wel in de snee van de schaar.
“Ik trotseer al de touwen, al de prikkeldraad, iedere bliksem, al de lava, de distels, de krokodillen
“Ik, ik trotseer alles. De hele wereld. Iedere grot, iedere laag, al de donkerste dagen en putten.
De man zocht een ladder, vond er een, gebruikte die om tot op het dak van het schuurtje te klimmen.
“Ik slaap in de smalste goot
“De volgende ochtend sta ik fris en monter op. Ik schud de dauw van mijn haren en lijf. Ik adem met volle teugen de lucht van de nieuwe dag. Ik gebruik de natuur, mijn adem en mijn kracht om te herrijzen.
“Ik hoef niet te strijden.
“Ik hoef niet te dreigen.
“Ik hoef niet te declameren.
De man nam zijn gitaar. Hij wachtte vier of vijf minuten. Hij rechtte de rug, duwde zijn schouders extra naar achter, zodat zijn hoofd automatisch een trotse houding aannam. Hij begon.
De man slaapt nu buiten, in de sneeuw.
De man slaapt buiten, in de storm.
De man slaapt buiten, onder de hagel, onder de smog, onder de nooit eerder geziene wolken van grijze en donkere as.
Hij strijdt niet.
Hij dreigt niet.
Hij declameert niet.
STEENRIJK
“De Bank.”
“Wat is er met de bank, Jef?”
“Ze Bewaart Mijn Geld.”
“Waarom zeg je dat met hoofdletters, Jef?”
“Omdat ik Zin had in Hoofdletters, Nikki. En Omdat het Mijn Geld is.”
“Jouw geld, Jef, ja. Ben jij rijk, Jef?”
“O ja Nikki, Steenrijk. Ik ben ongeveer Duizend Euro Rijk. Dat zijn veel stenen, Nikki.”
“Stenen, Jef?”
“Ja, Nikki. Veel. ‘Steenrijk’, begrijp je? Ik heb Honderden Honderden Duizenden Stenen. Keien, bijvoorbeeld, in de rivier, en het is een mooie dag en ik zit op de oever en ik kijk naar het water, en naar de stenen. Steenrijk, dat ben ik.”
PETERSELIE, BEGOT
en zouden ze niet beter wat in hunnen hof gaan zitten, in plaats van op die verkiezingsborden te hangen? Geen mens die al die beloftes en slogans nog gelooft, ik zeker niet, ik wil zelfs niet gaan stemmen, maar ja, ik zal wel moeten.
Welke kleur? Groen, zeker?
Waarom? Omdat ik het niet weet. Omdat groen de kleur van de bomen is? Van de bomen in de lénte en in de zomer? Niks herfst, niks winter, ik kies voor lente en zomer en voor sla en boontjes en peterselie, begot, een mens zou van minder.
(zegt Jef)
VEDERGEWICHT
“Zucht.”
“Wat, Jef?”
“ ‘Zucht’, zei ik.”
“Ja Jef, ik heb het gehoord. Maar waarom?”
“Omdat ik moe ben, Nikki.”
“Waarom ben je moe, Jef?”
(stilte)
(stilte)
“Het gewicht van de lucht, Nikki.”
“Ja maar Jef, de lucht weegt toch niks?”
“Nee Nikki, de lucht weegt niks.”
VERSTANDIG
De man monsterde me van kop tot teen, liet zijn blik even op mijn versleten en in weken niet gepoetste schoenen rusten, keek me aan en vroeg:
“Ben je verstandig?”
Of ik verstandig was? Wat moest ik daar op antwoorden?
“Ik ben niet dom,” zei ik.
Hij staarde naar de middelste knoop van mijn hemd.
“Ja maar, ben je verstàndig?”
“Euh, ja, ik denk dat ik verstandig ben.”
“Je moet niet denken, je moet zijn. Je hoeft je niet te schamen en je mag je verstand etaleren. Wat weet jij?”
Ik wist alvast niet wat ik met deze man aan moest. Verwachtte hij een antwoord?
“Ik weet hoe oud ik ben,” probeerde ik, maar dat was natuurlijk niet wat hij bedoelde.
“Nee, wat wéét jij?”
“Ik ken de namen van bloemen en planten?”
“Ja, dat is een goed begin. En wat weet je nog? En hoe bewaar je jouw kennis? Draag je zorg voor jouw verstand? Of gooi je jouw hersenen te grabbel en prop je er dagelijks een massa te snelle beelden bij?”
“Te snelle beelden?” Ik wist niet wat hij bedoelde.
“Televisie. Computer.”
O, dat.
“Eum, ja, af en toe.”
“Dan ben je te nieuw.”
“Te nieuw?”
“Ja. Je bent te nieuw om goed en geschikt verstand te hebben. Hersenen moeten op de oude en traditionele manier bewaard worden. Anders kwijnen ze weg, of verstikken ze onder de snelheid. Je moet meermaals per dag even stilstaan, en je moet je niet laten afleiden door de snelle beelden, ook niet door de grote reclames. Heb je dat paneel met publiciteit voor het museum gezien? Hoe groot kan de tegenstelling zijn? Een modern en veel te lichtgevend bord met flitsende slogans en foto’s? En dat om mensen naar een museum te lokken?”
“Misschien moet de moderne mens met flitsende beelden overtuigd worden?” vroeg ik.
Maar hij hoorde me niet.
“Oververzadiging,” zei hij. “De wereld ontploft. Miljoenen soorten fluo. Overal valse regenbogen. Overal schreeuwerige kunst. Moet kunst niet stil zijn, zodat de mens er over kan nadenken? Moet muziek alles overstemmen, zoals zij nu doet? Zij is overal aanwezig! Het lawaai! Moet muziek luid, moeten kunstwerken immens zijn? De mens struikelt over de afmetingen en hij beseft het niet eens. En hij vergeet de hele tijd zijn veters te knopen! Wacht maar! Als hij van de trap afloopt zal hij op zijn donder gaan, en dan zal het bliksemen tot in de bovenste verdieping van de hoogste wolkenkrabber!”
Ik beaamde. Sterker nog; ik zei braaf “Ja meneer”.
“Ben jij er zo een?” Hij brieste. “Knik jij gehoorzaam als iemand zulke dingen zegt? Heb je zelf geen mening, dan?”
“Jja,” stamelde ik. Hij wuifde me weg.
“Verdwijn,” siste hij. Met de wijsvinger van een hand maakte hij een cirkelende en opstijgende beweging, vanuit zijn mond kwam een zoemend geluid.
“Je stijgt op,” zei hij.
Ik keek naar mijn versleten schoenen. Ik steeg niet op, ik stond waar ik stond.
“Nee hoor, ik blijf,” zei ik.
“Wacht maar,” zei hij. “Al dat kunstlicht en al die flitsende helikopterbeelden, al die dingen zullen jou tot op het dak van de wolkenkrabber brengen, en daar zal je ontwaken net voor je naar beneden stort.”
De man was gek.
“Maar ik ben verstàndig,” zei ik.
“Jaja,” zei hij. “Dat zal wel. Maar laat je hersenen niet rotten!” zei hij. “En poets je schoenen!”
Toen ik terug opkeek was hij bijna de hoek om. Ik zag nog de opwaartse beweging van zijn hand en dan niks meer.
RAVEN ETC
Wel, beste vrienden, ik voeg de daad bij het woord en ik maak een omweg, via Poe, je weet wel, de schrijver:
Raven razen.
Ik zeg, Het huis is het huis, het huis davert.
Raven lezen.
Het huis slibt vol lood, het huis slibt vol rozen.
Raven kiezen.
Het wankelt, het boort, het vliegt, het steigert, het ploft.
Raven kijken.
Tot het huis toch terug neerkomt en staat, en davert, en staat.
Raven kijken, herhaling.
En het huis blijft.
Raven zeggen: Het is een mirakel.
ill: Marc Van Eename, ‘Square four’.
SOEPEL
“Niks, ik kan geen piano spelen, soms denk ik dat ik het kan en dan bewegen mijn vingers, ze lijken jong en soepel en ze bewegen mee met de klanken van de watervallen van Chopin, ken je Chopin?”
“Ja, Jef, ik ken de naam maar zijn muziek ken ik niet.”
“Vooral piano. Meer weet ik niet. Misschien componeerde hij ook voor andere instrumenten maar als ik zijn naam hoor, dan denk ik ‘piano’ en ‘waterval’. Altijd.”
Jef neuriet, Nikki luistert.
“Nee, Jef, ik ken dat niet. Ben jij een muziekkenner dan?”
“Nee, Nikki, ik ken niks, ik weet niks, ik hoor alleen de watervallen in de muziek, en soms de rivieren.”