AAP

“Als een aap in een boom. Ik zal wat slingeren. Dus: ik verhuis. Ik huur een camion, ik laad mijn meubels in, ik kies een onbewoond eiland, ik zet mijn sofa, mijn tafel en mijn bed daar. Om het uur slinger ik, om het andere uur zwem ik, om het nog andere uur zit ik gewoon maar over de oceaan te staren. En ik neem de paarden mee.”
(zegt Jef)

square two
ill: Marc Van Eenaeme, ‘Square two’.

ACHTER

“Een etentje.”
“Jef, wat zeg je? Je murmelt.”
“Een etentje, Nikki. Het was op een etentje.”
“Wat, Jef?”
“Ergens in Brussel. Het was warm in het restaurant. Het was er druk. Ik vluchtte naar buiten – er was een terras. En zicht op achterkanten van appartementsgebouwen. Vuilniszakken. Vergeten wasgoed. Een bal. Klimop. Muurbloemen.”
“Ja, Jef?”
“Tja, Nikki. Het uitzicht op de appartementen van al die mensen raakte me. Net alsof ik duizenden foto’s van achterkanten van levens zag. Vergeten achteraanzichten. Gespikkeld bruin en grijs en zwart en hier en daar een bal en een windvlieger, of een batmankostuum – de kleuren van de kinderen, ook zij zaten in die achteraanzichten.”

square one
ill: Marc Van Eenaeme, ‘Square one’.

DREK

“Viezigheid, vuiligheid, stank, beschimmelde proppen papier, nooit verdwijnende pampers, smeerlapperij.”
“Jef, wat is er aan de hand?”
“Het is een hoop drek, Nikki. Al ons afval. Het is drek.”
“Ja maar, Jef!?”
“Niks te maren, Nikki. We kopen een stuk vlees, een krop sla, we steken alles in een plastiek zak, nemen het mee naar huis, doen er dit en dat mee en het afval is drek.”
“Ja maar, Jef!”
“Niks, Nikki. Een spoor van drek, dat laten we na. Verpakkingen, autobanden, uitlaatgassen.”
“Jef, maar je moet dat uit je hoofd zetten. Je moet toch eten, je moet toch rijden, soms?”
“Ja, Nikki. We moeten vanalles. En de drek blijft en drijft boven.”

Ref: Don DeLillo, Onderwereld, blz. 302+

249 Bram klein
Illustratie: Bram Brioen, voor Merel en Mus.

ANABEL: ‘MAAR LIEFDE DE LIEFDE’

Haar hart daverde maar ze wist:
dat bomen de bomen
en gras het gras
‘Maar liefde de liefde?’ vroeg ze, want ze twijfelde.
Hoe, waar, wanneer, wie, nu, straks, gisteren, morgen, hoe lang, hoe diep, hoe groot?

‘Mijn lieve liefste,’ zuchtte ze,
‘Mijn hart, mijn schat, mijn alles, mijn licht. Mijn grootste, mijn knapste, mijn adem, mijn lucht, mijn leven, mijn goud, mijn zilver, mijn duizend.’

Ze huilde.
‘De liefde de liefde?’ vroeg ze, want ze twijfelde.
Hoe, waar, wanneer, hoe lang, hoe groot?
Want ze wist, ze wist niet, ze wist niets, noch nu, noch morgen, noch wat, noch hoe.

Ze huilde niet meer.
Want ‘De liefde de liefde?’ wist ze.
Ze plukte een madelief, ze plukte een roos, ze plukte een bos.
Ze zuchtte, ze lachte, want ‘De liefde de liefde?’ wist ze
en ze plukte nog meer en ze vlijde zich neer en wist dat het hart en de lucht en het goud en het diepste en grootste

in bloemen, veel meer.

madelief leen
Illustratie : Leen Verlinden.