BLAUWE

vaas-met-vijftien-zonnebloemen-van-gogh

‘Mijn brood verdienen. Huisje, tuintje, keukentje.’

‘Luxe? In beperkte mate. Een goed fornuis, een degelijke auto. Een warme trui in de winter. Een tuin met een badmintonnet.’

‘Mijn drie zonen goed en veilig zien opgroeien. Dat zij goede mensen worden. Dat zij gelukkig zijn.’

‘Neen. Rustig oud worden. Iedere dag met de hond gaan wandelen. Mijn zonen helpen als er bomen gesnoeid of gekapt moeten worden. Nog met de bijl kunnen werken.’

‘Los. Op de grootste weide van Londerzeel. De beek loopt erachter. Zeker vijfhonderd meter. Een enorm groen terrein. Daarnaast de restanten van de aardappelen. Nu toch. Het is het seizoen.’

‘Nee. Met kettingzaag en bijl. Zagen, klieven. Het gras maaien mag ook. Het hout stapelen. Een bloemenweide. Hortensia’s in de voortuin.’

‘Blauwe.’

‘Lezen. Een boek per week. Of twee. In een Stressless. Luxe, dus toch. Met warme sokken aan. Of in augustus, op het terras. Vijfentwintig graden en een goede tuinstoel. Of ik zeul de Stressless naar buiten, hahaha!’

‘Nee, geen wijn. Doe maar gewoon water. Levenssap, dat water.’

‘Dank je.’

‘Ja, de zonnebloemen van Van Gogh. Ja.’

‘Doe ik.’

Afb. : Vincent van Gogh, Vaas met vijftien zonnebloemen (Arles, augustus 1888)

Bewaren

ZE TELT DE MADELIEFJESBLAADJES, ZEGT ZE.

van gogh sterrennacht

‘Een dag, een nacht, een dag, een nacht.

Ik tel.
Ik tel de madeliefjesblaadjes.
Hoeveel dagen, nachten jou van mij en mij van jou nog zullen scheiden.
Ik tel en meet de uren, dagen en ik weet; zij zijn veel meer dan dat, zij zijn ontelbaar en onpeilbaar, zij zijn eindeloos en o, verdomd, zo eeuwig en onmeetbaar, eeuwigheid, altijd.

Want jij en ik, wij zijn

onmetelijk

gescheiden door de grote oceanen,
door de zon- en melkwegstelsels,
door het al, van zon en maan.

Onzichtbaar, onze einder.
Onbereikbaar, onaantastbaar.
Ergens, elders, nergens en onmogelijk aanwezig, maar altijd toch ook: overal.

Ik tel.
Een nacht, een dag, een nacht, een dag, maal honderdduizend, maal veertig biljoen, triljoen, maal de dieptes, maal de hoogtes. Alpen, Himalaya’s,  lavastromen, ondergrondse watervallen en de dieptes van de gouden bronnen en de al verzengende en ongeziene kern van onze aarde.

Eeuwig.

O.

En dag, een nacht, en dag, een dag, en dag, een nacht, en dag, een dag.

Ik tel.
Ik tel de madeliefjesblaadjes die ons scheiden.
Ganse velden en de vele continenten, gans de aarde en de duizenden planeten, vol wit en goud en wit en goud, en een en twee en tien en vierenveertig machten van de hogere miljoenen,

onbereikbaar, elders, nergens.
Overal maar niet te vatten, onaanraakbaar, verder dan het verre weg.’

 

Afb.: Vincent van Gogh, De Sterrennacht, 1889.
Gedoodverfde afbeelding, maar hier niet.

 

MEI

maar het weer is niet goed voor de zonnebloemen; een serre vol, en slechts een derde zal overleven, het is te koud, zie je, en er is veel te weinig licht
en verderop, in een andere serre, staan de rozen te wachten tot ik langskom en tot ik kijk naar hun witheid, naar hun schijn van open en buiten, in volle zon

(afb: Paul Gauguin, ‘Van Gogh peignant des tournesols’)

gauguin_0

dd. 30/5/2013