OF WE ZIJN

En tegenwoordig gelden de

plus- en de minpunten

of sterren

of smileys

of likes

voor ieder streepje te lang of te kort of te breed

of voor een foto of zin, of zegje of glimlach

of niet

Zo werd laatst een vijftien op tien gegeven

en dan weer een drie op zes

en toch ook een eenvoudige tien op tien

en een een.

Zo worden de hoofden dagelijks, uurlijks getatoeëerd met knalrode of -zwarte of schitterende gouden of diamanten kronen en bepalen die kronen

wie wij zijn en wat en hoe, of niet

en duurt dat misschien tot over een uur of mogelijk zelfs! tot  morgen of overmorgen, tot we dan toch niet meer zijn wat geacht en gedacht werd en het

weer kantelt

wie we zijn,

en wat en hoe

en of we nog mogen

blijven – maar enkel

als de punten, de kronen!

 het zeggen, dicteren!

of niet.

MET LINKS EN RECHTS RODE OLEANDERS

Ondertussen heb ik het varken geklasseerd (het beeld raakt kant noch wal maar daar trek ik me niks van aan) en het besliste dan maar (helemaal zelf!) om naar de kust te reizen en om van daar de stap naar de Ardennen te zetten – kwestie van nog niet te weten over welk deel van het land het volgende week verslag zou uitbrengen, of over welke miserie of oorlog.

Zafon deed ook vanalles met labyrinten, weet ik nu, nu pas.
Dus ik verdwaal in het uiterst noordoostelijke deel van labyrint nummer acht en leg niet alleen het varken maar ook de ganse boekhouding van het achtste en meest geachte regiment naast me neer.
‘Hun papieren kunnen de pot op,’ denk ik. Alweer een beeld dat op niks trekt maar ook dat laat ik staan.
‘En die van het zevende met hun onbeschoftheid ook.’

De bloesems zijn nu eindelijk in het land, en ze zullen blijven.
Het gras was vanochtend groener dan ooit.
Ik ben thuis en kijk links, over mijn schouder, maar de zwaluwen laten nog even op zich wachten. Hoe lang nog? Moeder, vader en dan de kinderen en de vrolijkste vlieglessen?
Vleermuizen, ja. Restanten van covid. Maar zijn het restanten? Hoe lang is het trouwens geleden dat ik ze nog zag vliegen?

Ik geef er een draai aan.
Paleizen dan maar.
En kastelen, torens, grote herenhuizen, rijke villa’s.
Ik kies er een statig gebouw uit en in een oogopslag weet ik dat een van die immense labyrinten zich in deze kelder bevindt.
‘Oké, goed,’ denk ik.
En ik daal af, af, af.
En ja, ik kan dat. Veilig. Ik kan ook veilig helemaal terug. Dat weet ik, ik deed het al eerder. U niet, dat weet ik ook.
Ik kan zelfs de boekhouding van het achtste regiment er gewoon terug bijnemen.

‘Acht, negen,’ tel ik.
‘Het is hilarisch’, weet ik. Dat was ik vergeten!