VAN OOGBOL TOT PUS

Beste,

Gisteren strooide u zand in de ogen. Vandaag doet het pijn en schuurt het. Morgen zweert en ettert het. Overmorgen zijn de mensen hun ogen kwijt.
Wij bevelen u dan ook om, uiterlijk vanavond, de zandkorrels een voor een en met de nodige voorzichtigheid te verwijderen.

EDB
Hoofd van de Commissie ter Bestrijding van het Eeuwige Zand in de Ogen.

SOME SUBMARINE

Hij streelde haar wang, haar haren, zij schuifelde zacht met de voeten, friemelde met de vingers, keek hem aan, glimlachte verlegen. Hij nam haar gezicht in zijn beide handen, keek haar recht in de ogen, bleef kijken, zij keek terug, nog steeds met dezelfde glimlach. Plots schalde muziek. Ze schrokken allebei, hij sprong op, riep verrast ‘The Beatles!’ en liep naar het raam, wat gebeurde daar? Zij stond ook op, wachtte een minuut, nam haar handtas van de tafel en liep zacht naar de deur. Hij merkte niet dat ze er niet meer was, klapte in de handen en zong vrolijk mee.

KORTE LINK NAAR ROOD

‘Ik hou het kort. Het zijn lange dagen. Er zit een spin in het bad. Ik sproei. Er zit geen spin in het bad. Het is koud buiten, kouder dan verwacht. Waar is mijn trui? Daar, een vliegtuig. Daar, een duif. Twee. Drie. Daar, een kwikstaartje. Twee. Drie. Vier. De hond wil er mee spelen. Het is geen hond. Het is een mini-beer. De buurvrouw roept. Iets over de aardappelen. Zes stuks zegt ze. Huh zeg ik. Ze is al terug naar binnen. Wuift nog. Een camionette. Wat doet dat verkeersbord daar? De gracht. De boeren. De jonge met de spade. De oude met de orders. Een kraan. Waar is de gracht zeggen ze. Nog een buurman. Ook over de aardappelen. Huh. Over de bieten. Over de maïs. Hij wordt geroepen. Drie vliegtuigen. Een voorbijrijdende auto. Stipt. Het is halfzeven. Altijd om halfzeven. Een groet. Een koude en blauwe lucht. Jonge boeren. Oude boeren. Rood in het oosten. Rood in het oosten. Rood in het oosten.’

VAN DE HAK OP DE TRAP OP DE TAK. AKA DE SCHITTERING VAN DE DAGEN.

‘Er is een gemis, een verlangen naar, een verlangen naar verlangen, dat ook,’ zei ze, ‘maar wat blijft is de bodem van de kast, de kast zelf, de laden, de deuren en ze zal jaren blijven staan als houvast, als symbool, als stabiel baken, onveranderlijk, onverwoestbaar. De dekens passen er allemaal in, zo ook de kookpotten, de volledige voorraad droge voeding, zelfs het tuingereedschap, de lange hark, de grasmaaier, de kruiwagen,’ zei ze, ‘en de lelies, en de blauwe bodembedekkers, en de groene, en de witte van de buren, maar ik verkies de zeldzame blauwe met het grote donkergroene blad en de hortensia’s die nu klaarstaan, nog beschermd door hun groene knoppen, Freudiaans groen, ik bedoel de kunstenaar, de enige van vandaag,’ zei ze, en dat het zeer deed aan de ogen.

En ze herhaalde, bleef herhalen, ‘het is wat het is, het is niet anders, het kan niet, maar langszij, een kleinood, een A4, een vreemde naam linksonder, een tussen de handen mogen houden.’

Er kwamen drie, nee vier konijnen uit de kast gehuppeld maar de grootste verrassing was, dat die konijnen konden praten. Ze hadden het over het weer van de laatste dagen, over de regen, de storm, de donder en bliksem en daarna over de regenbogen en nog wat later over de blauwe lucht. Plots dacht het grootste konijn aan die ene tuin, en het zei tegen de andere konijnen dat de mensen van het hoekhuis, jeweetwel, dat huis met de grote moestuin, dat die met vakantie waren en dat de moestuin!
‘Hoera!’ riep het kleinste konijn, en ze maakten een plan, overdag, nee, dat was geen goed idee, maar ’s ochtends vroeg!

ELFENDERTIG

Elf. Elf colli’s in de nachtbox en vandaag moet ik die jammer genoeg zelf uithalen. Dat wordt zeulen, stapelen, snijden, paklijsten vissen. Dan het vaste werk; overlopen, inboeken, etiketten printen, uitpakken, kleven, sorteren, wegleggen of -zetten.
En dan al het andere. Ik kreun.
‘Kafka,’ zeg ik tegen PJ. PJ lacht.
‘Herlees Kafka,’ zegt hij.
Zou het helpen?

Boven mijn hoofd, door de koepel, hoor ik het kabaal van de duiven. Het stoort, maar het zijn maar duiven. ‘Er is niks aan de hand,’ zeggen die. ‘Het is al licht en er is het vooruitzicht van de lente, morgen, overmorgen. ‘Het is licht, LICHT,’ roepen ze. Ik draai mijn hoofd naar links en ik zie het.

DE ECHTE BETEKENIS VAN ‘FLOCK’

Hij zei dat het goed was maar schikte nog enkele stukken, keek vervolgens naar de vijver en naar de eenden en herhaalde dat het goed was, dat de drie laatste de andere gevonden hadden en dat het brood nu wel mocht

en keerde terug naar de stukken.
‘Recht, recht, het kan niet beter, het is goed,’ zei hij maar met zijn rechter wijsvinger gaf hij toch nog een kleine tik tegen de rand van het eerste.

‘Misschien moet ik naar huis, want daar wachten de vrouw en de tuin maar ik moet bij de stukken,’ zei hij en schikte voort, schudde het hoofd en keek weer naar de vijver en naar de *flock* eenden.

‘Ach, ach,’ zei hij en hij tikte nu met de linker wijsvinger en dan toch nog even met de rechter.

‘Het is wat het is, het kan niet anders, het moet zo, de stukken, de eenden,’ zei hij en hij zuchtte.