STOER

DE VLIEG.
Vlieg is bijzonder stoer en ze klopt zich op de borst.
“Ik ben dé vlieg,” zegt ze met luide basstem.
De andere vliegen kijken verveeld.
“Ben je daar weer?” zegt een van hen.
“Ja, ik ben dé vlieg,” zegt Vlieg.
Haar soortgenoten hebben ondertussen hun hoofd weer afgewend en kijken voort naar een film; mensen wervelen over een dansvloer en lijken een spel te spelen, dansend.
De vliegen kijken gebiologeerd en proberen het dansspel te begrijpen.
Stoere Vlieg gaat nu, breed gesticulerend, in hun gezichtsveld staan.
“Jullie moeten naar mij kijken en niet naar die mensen,” zegt ze.
De andere vliegen staan op en gaan de zaal uit. Buiten nemen ze vriendelijk afscheid van elkaar en vliegen ze naar huis.

RIJK, RIJKER (2)

HET BOEK
Iemand is het vergeten het ligt daar te liggen zou ik het mogen nemen de titel lijkt goed en ook de coverfoto en het is niet te dik het kan gerust in mijn tas ik zal eens rondkijken is er iemand in de buurt van wie het zou kunnen zijn of zal ik een tiental minuten wachten misschien beseft de eigenaar net op tijd dat hij of zij het hier heeft achtergelaten en dan kan ik hem of haar zeggen dat ik er op heb gepast?

Ik wil dat boek ik krijg nooit een boek wij kunnen dat niet betalen zegt mijn moeder en ze wil met mij niet naar de bibliotheek en ze zegt dat boeken voor slimme mensen zijn  en wij zijn niet slim zegt ze en dat wij dat nooit zullen worden en bovendien zijn wij arm zegt ze en arme mensen lezen geen boeken.

Zou die eigenaar echt niet komen want dan is dat boek van mij en ik ben de eerlijke vinder ik heb er tien minuten op gepast en ik heb echt echt gewacht maar nee er komt niemand dus nu is het boek van mij en kan ik het lezen wacht ik verstop het in mijn tas en als mijn moeder iets vraagt zal ik zeggen dat ik het gevonden heb en dat ik het zal lezen want het is een mooie titel en ik vind het een mooie foto en het papier is mooi en ik zal de letters koesteren en ik zal het goed bewaren en het voor de rest van mijn dagen bewaken.

RIJK, RIJKER

DE SCHOEN
Mijn naam is Schoen en ik ben doortrapt.
Ik heb mijn leven achter de rug en nu rijg ik niet-bijpassende veters door mijn gaten; ik heb geen andere.
Bestaan er schoenherstellers die gratis herstellen? Want ik heb geen geld voor operaties.

Ik heb goed gediend en ik had een rijk leven. Mijn eigenaar en ik zagen bergen en zeeën, dorpen en steden, mensen en dieren. De door ons afgelegde kilometers zijn ontelbaar. Ik heb geen logboek bijgehouden maar ik heb veel herinneringen en beelden in mijn neus.

Mijn eigenaar was mijn enige mede-wandelaar, maar hij heeft nooit geweten dat ik kon kijken, denken en zelfs praten. Ik had mijn evenbeeld aan die andere voet, links van mij, maar die schoen was enkel een dood object dat niet voor zichzelf kon denken.

Nu ben ik oud en heb ik mijn leven geleefd en doorleefd. Mijn onderzijde is flinterdun, vertoont gaten en zou eens mogen hersteld worden. Binnenkort word ik bij het vuil  gesorteerd en dan is het voor altijd gedaan, dan zal ik niet meer stappen en krijg ik eeuwige rust.

MISSCHIEN EEN ZONDAG

DE FIETS
Het is mooi weer en ze haalt de fiets uit de stalling.
Ze begint aan haar tocht: het eerste deel is bergaf, richting het centrum van het dorp, ze moet amper trappen en haar witte jurk wordt gedragen door de wind en het licht.

Ze kijkt recht in de zon.
Het is het eerste licht van de lente.

Hoe de warmte op haar huid?
Hoe de huid beweegt met het trappen?
Haar lichaam?
Haar haren?
Haar witte jurk?

Ze heeft het oude fietstempo teruggevonden. De schouders recht, de handen het stuur omklemmend, de benen en voeten gestaag trappend, soms harder, soms minder.
De zon
Het licht
Haar witte jurk
Haar haren

Ze kijkt naar de lucht, droomt weg bij de wolken, zijn zij een paard en een draak, vandaag?
Ze trapt en ze trapt, de jurk, het licht, de blote armen, haar blik.

Terug in de straat van haar huis springt ze van de fiets voor die helemaal stilstaat en loopt ze kort mee tot zij en de fiets helemaal willen stoppen. De kracht van haar voeten en kuiten, het stralende wit van de jurk, bijna in rust.

NOCH

DE BAARD
Leeftijd: enkele dagen tot enkele decennia.
Kleur: wit, bruin, zwart, grijs, rood, mix.
Lengte: 1 mm tot enkele tientallen centimeters.
Vorm: rond, vierkant en in moderne uitvoeringen: grillig.
Nut: masker, camouflage, warmte, gemak.
Onderhoud: wassen, knippen, trimmen.

als de baarden
als de baarden veel
als de baarden langer

Zij verhullen tranen noch brandende ogen.

EEN GELE COCKTAIL MET EEN ZWEEM VAN GROEN EN ROOD

HET OOG
Het oog zet steeds stevige passen en baant zich een weg door het leven.
Het heeft een gouden naamplaat aan zijn voordeur.
Het heeft een grijs pak, een blinkende das en handgemaakte schoenen.
Het tuurt naar zijn carrière, het ziet een ladder, het verstevigt de ladder en zorgt dat de treden sterk genoeg zijn want “Ik groei in de lengte en in de breedte,” zegt het.

Dit oog kan kopstoten.
Dit oog kan opzijschuiven.

“Ze zijn als koeien,” zegt het.
“Ze zijn als schapen,” zegt het.
“Ze liggen languit in hun sofa, ‘s avonds, en ze kijken televisie,” zegt het.
“Maar Ik, Ik doe dat niet,” zegt het.
Het nipt van zijn cocktail.
Het netwerkt.
Het lacht witte tanden.
Het heeft een gouden bril.
De bril past bij zijn dasspeld.
“Dat is belangrijk,” zegt het.

LIED TEGEN HET LICHT TE BEKIJKEN

HET BREIN
Het leest het ‘Lied tegen het Licht te bekijken’ van Een Dichter en er staat ‘Zo is hij eenzaam.’
Het brein denkt “Ik ben zelf niet eenzaam, ik ben het brein, ik ben bedrijvig en ik ken stilte noch eenzaamheid.”
Het denkt “Ik werk” en het voelt zijn draden en raders en het weet hoe het ene tandwiel het andere in gang zet, en hoe het zichzelf laat bewegen en in leven houdt.
“En ik weet het best,” denkt het.

Het rust zelden maar het beseft dat het zichzelf moet laten slapen. Het woelt, het radert nog na, het spant zijn draden, het bekijkt een voor een de tandwielen en de seconden van de voorbije dag, het weet dat het straks zijn ogen zal moeten sluiten en dat het, op de dromen na, leeg zal worden.
Het denkt aan de dromen.
Het is bang voor de nachtmerries.
“Maar ik ben het brein,” denkt het. “En dromen zijn dromen en ik ben de meester.”

Overdag leidt het de werkzaamheden van grote groepen arbeiders in goede banen. Het tekent ingenieuze plannen, het maakt ingewikkelde berekeningen en het controleert de resultaten twee keer, drie keer. Het denkt zelden aan iets anders en staat soms met de handen in het haar; zijn de berekeningen correct? Zullen de arbeiders geen fouten maken?

’s Avonds is het terug thuis.
Het lichaam zorgt voor voedsel en een vriend bezorgde hem het boek met de gedichten.
Het brein leest nog het ‘Lied tegen het Licht te bekijken’ van Een Dichter en er staat ‘Zo is hij eenzaam.’
“Ik ben zelf niet eenzaam,” denkt het brein weer.

Het gaat slapen, het lichaam sluit de ogen maar het brein dreunt nog de regels, dan drijft het terug naar de berekeningen van de dag, het woelt, het weet dat het lichaam de ogen gesloten moet houden en dat alles moet rusten, dat het moet rusten.

PLAT, PLATTER

DE BUIK.
Buik 1 is plat. Hij is nog jong en onervaren.
Ook buik 2 is plat. Hij is wat ouder maar oefent en loopt, beweegt al zijn spieren en houdt de schouders flink recht.
Buik 3 is rond. Hij heeft veel inhoud, schuddebuikt, steekt zichzelf trots vooruit en worstelt soms met de gespannen knopen van zijn hemd of vest. Hij werd onlangs gewaarschuwd door zijn dokter:
“U wordt te groot en te log,” zei die.

Buik 4 heeft honger. Hij is zo mager dat hij amper bestaat.
De andere buiken willen hem liever niet kennen, “Hij hoort niet bij ons,” zeggen ze en “Hij maakt geen deel uit van onze goeddoorvoede familie.”
Slechts een keer om de zoveel maanden, ten tijde van televisiecampagnes en –spots, worden ze te veel naar hun zin aan die magere buik nummer 4 herinnerd en schenken ze hem wat kleding of rijst, of een kleine som geld. Daarna eten ze zelf zo veel als ze willen en trekken ze makkelijk of moeilijk hun schouders flink recht – dat doet deugd.

LUCHTEN, HET WERKWOORD

DE MANTEL
Mijn naam is Mantel. Ik ben vijfentwintig en donkergrijs. Ik ben nog altijd warm en bied beschutting tegen regen en wind. Mijn ellebogen zijn niet meer wat ze geweest zijn, maar ik lever nog goede diensten. Mijn kleur is net niet vaal en op de tweedehandsmarkt zou ik goed scoren.

Ik hou ervan om rond een mens gewikkeld te worden; dichtgeknoopt, met mijn kraag naar boven geslagen, met mijn zakken gevuld door de handen.

Ik maak wat mee: ik zie diepe en ondiepe plassen op de straten, ik zie de verlichting, ik zie auto’s en vrachtwagens. Ik loop langs gevels van zowel plattelandswoningen als van flatgebouwen, ik ga naar het postkantoor en ik ga naar de bank. Ik hoor alle gesprekken, alle grappen en grollen, alle delicate kwesties. Ik loop langs de vijver of door het bos, ik kijk naar de vogels, de bomen, de lucht.
Wat ik het liefste voel is de frisheid van de ochtend, net voor de nevel helemaal verdwijnt, of net voor de zon op is, als je haar nog niet kan zien maar zij enkele seconden later verschijnt.
Dat is mijn liefste.
Maar ik hou er ook van om gelucht te worden, buiten, tijdens koude maar heldere nachten.

Ik ga niet graag op reis; daar ben ik te warm en te log voor. Ik word dan liever thuisgelaten, in de kast in de hall, rustend. Het huis is dan bijzonder stil, het wordt slechts gestoord door de buurvrouw die om de twee dagen de planten komt gieten.

Ook nu rust ik, en kan ik nog een tijd in de hallkast blijven: het is zomer en men heeft mij niet nodig. Ik kijk uit naar de herfst en naar de winter. Dan zie ik de mensen, de straten, de bomen, de lucht.