‘Ja, drie.’
‘Zonen? Dochters?’
‘Twee jongens en een meisje. En jij?’
‘Twee. Een jongen en een meisje.’
‘O. Vijf in totaal.’
‘Ja, vijf.’
(Kamers 5/9)
‘Ja, drie.’
‘Zonen? Dochters?’
‘Twee jongens en een meisje. En jij?’
‘Twee. Een jongen en een meisje.’
‘O. Vijf in totaal.’
‘Ja, vijf.’
(Kamers 5/9)
Ze verschoof het glas.
‘Waarom doe je dat?’ vroeg hij.
‘Omdat het niet goed stond. Het moest wat naar links opschuiven. Drie centimeter.’
‘Drie?’
‘Drie.’
(Kamers 4/9)
‘Morgen,’ zei hij.
‘Ja, dat zal wel,’ lachte zij.
‘Ik beloof het,’ zei hij.
(Kamers 3/9)
‘Ssssst,’ zei hij.
‘Ik wil ook,’ zei zij.
‘Kom,’ zei hij.
(Kamers 2/9)
Hji kreunde zachtjes.
‘Dichter,’ zei hij.
‘Nog dichter,’ zei hij.
(Kamers 1/9)
Maar, mijnheer Macharis, overal groen. Groen, groen, groen en groen. Lichtgroen, donkergroen, donkerdonkergroen, grasgroen. Felgroen, ook, of luchtig. En dat niet alleen; ook hoog groen, laag groen, kort groen, lang. Groot en klein groen. Ver groen. Dichtbij. Overal, zo ver we kunnen zien. Groen, groen en groen. Zelfs diep groen en diepgroen. Hoger groen. Traag groen en snel groen. Onbereikbaar. Uniek groen. Smal groen, breed groen. Ja dus, want groen, groen, groen, groen en groen. Zelfs de container.
Zoals a a is en b b, zo ben ik ik en jij jij en we weten het is ons alfabet en we zeggen allebei ik ben de eerste
neenee jij bent de eerste, en we lachen want het is grappig en we doen voort en zeggen
wij zijn het alfabet van alle landen en we zijn de cijfers van de hele wereld; lengte, breedte, hoogte, laagte en diepte, warmte en koude, snelheid en getijde.
We beseffen het is van ons en niemand kan het begrijpen, en we snoeien ondertussen een roos (wit)
en een hortensia (roze) en we keuren en ruiken de grond, de bomen, de einder en plots zien we dat
de boeren vechten tegen de regen, ginder en dat de duiven hun jacht op de oogst eindelijk staakten
en dat het hoog tijd werd, die regen, want dat de beek, de bloemen en struiken, want ja ja
het groene, zei ook André gisteren, dat het gras straks geen gras, jaja dus we knikten.
Zoals a a is en b b, zo ben ik ik en jij jij en we weten het is voor anderen te ver en ongrijpbaar,
ze proberen het te vatten en weten niet en luisteren maar verstaan niet en zeggen dat ze zoiets nog nooit eerder hoorden of zagen –
ons alfabet, van aa en bb tot ver voorbij zz en dat jij jij en ik ik, weten we, tot ginds en veel verder
want immer oneindig oneindig.
De dagen, de dagen, de dagen, de
zonsopgang, de dag, de zonsondergang, de nacht, de
zonsopgang, de dag, de zonsondergang, de nacht, de
zonsopgang, de dag, de zonsondergang, de nacht, de
zonsopgang, de dag, de zonsondergang, de nacht, de
dagen, de dagen, de dagen. Een
vrouw maakt zich zorgen; haar zoontje is nergens te bekennen, ze
Een hond loopt achteraan in een tuin, het is nog vroeg in de ochtend, hij ziet een konijn bij de buren en
Een telefoon rinkelt, iemand neemt op, zegt ‘Hallo,’ luistert en loopt
De supermarkt is nog niet open, vijf mensen staan
Het is file, een vrachtwagen rijdt in
‘Er is nog geen koffie,’ zegt een man en
De azalea is al drie keer groter en blijft
Iemand neemt een stapel facturen, legt die naast het
Een dichter ziet de lichtinval maar
De bestelwagen
Een vrouw stapt snel naar de bushalte, drievier meter achter haar
De blauwe post-its liggen
Een helikopter vliegt over het strand van
De treinen staken vandaag maar de
De peterselie heeft een diepe pot nodig en
De eksters hebben het opgegeven, de duiven ook want de boer
Een jongen van acht tekent beter dan
Een man zegt Saturnus beïnvloedt de dag dus
De sleutels zaten er niet op en het kind
De klokken luiden, de avondmis
Nergens is het licht
De dakdekker roept naar beneden dat de bovenste latten
Op het stoeltje in de badkamer
Nee, want de versnellingsbak van haar auto heeft het begeven, in de garage maken ze eerst