DEEL III. DE KUBUS.
1. ‘VOOR’.
DE ZWERVER
De zwerver hult zich in een deken. Hij vond die vlakbij de containers van de brouwerij.
Hij zit onder de brug, heeft het koud en begraaft zijn handen mee onder de deken. Hij duwt zijn neus tot tegen zijn knieën.
Een groepje mensen wandelt voorbij. Een gids voert het woord. Zij zijn toeristen, zij bezoeken de stad, haar rivier, haar talrijke bruggen.
De zwerver duwt zijn gezicht nog dieper, zodat nu ook zijn oren verdwijnen.
De toeristen zijn uit het zicht en uit het gehoor verdwenen.
De zwerver staat op, loopt naar de containers van de brouwerij, vindt enkele grote stukken karton en keert terug naar zijn brug.
Hij omhult zich met het karton, duikt nog dieper in de deken, probeert te slapen.