VALLENDE MAN

“Ik heb gedroomd dat duizend mannen naar beneden vielen.”
“Mannen, Jef? Duizend?”
“Ja Nikki, enkel mannen, maar ik heb ze niet geteld, met ‘duizend’ bedoel ik gewoon ‘veel’.”
“En hoezo, ‘vallen’, Jef?”
“Ze vielen uit de lucht, baf, recht naar beneden, boenk in de wei, boenk, boenk, ik stond er naar te kijken.”
“Waren ze dood, Jef?”
“Nee, ze waren zelfs niet gewond. Het was een droom, dat zei ik.”
“En dan, Jef? Wat gebeurde er dan?”
“Niks. Ze stonden op en wandelden weg alsof er niks gebeurd was. Sommigen keken op hun uurwerk en liepen wat sneller dan de anderen, misschien moesten ze naar hun werk of naar een afspraak. Anderen bleven dan weer staan praten of telefoneren. Eentje ging zitten, midden in de wei, en haalde een mondharmonica boven.”
“Een mondharmonica, Jef?”
“Ja Nikki, dat zei ik toch. Hij speelde een deuntje. Ik hoor dat deuntje nog altijd, het zit in mijn hoofd.”

dylan_harmonica

Foto via The Strut

EN HET MANNETJE BLAAST DE BALLON

Jef zegt:
“Oei en ze zitten vast in hun rooster van negen tot vijf en daarna in het andere rooster van het eten en dan nog een van de televisieprogramma’s, het is tijd voor de soap.

Een klein mannetje struikelt over een van de draden van het rooster want zijn auto moet naar de garage maar het mannetje weet niet wat hij moet doen zonder die auto, hoe moet hij naar huis, hoe moet hij naar het werk, hoe moet hij het toiletpapier en het vlees voor vanavond – maar gelukkig bestaan er vervangwagens, hoe veel kost dat per dag en dan toch liever zonder maar hoe dan het werk?

En oei de soap valt weg wegens een voetbalmatch en oei de voetbalmatch valt weg wegens een overstroming en oei de overstroming valt weg wegens te veel sneeuw.

Het mannetje herademt.
Hij heeft zijn auto terug. Hij kan naar de frituur, hij kan naar de markt, hij kan naar de supermarkt en naar de dokter.

Oei en daar is dat andere rooster van koffiekoeken op zondag maar de bakker is gesloten en de betaalterminal is defect en de zondagskrant is er niet en ai, oei,

En het mannetje blaast de ballon tot de ballon groter is dan de parochiekerk en er komt een ander mannetje met een lange naald en de ballon zegt ‘plof’ en het eerste mannetje reageert geschokt en maakt zich zorgen over de kerk en over de koster en over de stoelen – die waren weliswaar aan restauratie toe  maar wat als?

En zo kabbelt het leven voort, langs auto’s en hun kerkhoven, langs voedsel en de kant en bijna klare maaltijden (er werd een nieuwe slogan uitgevonden!), langs om ter meest en om ter grootst en er worden kortingen gegeven maar het eerste mannetje maakt van diezelfde ballon nog altijd een olifant zo groot als de parochiekerk en hij denkt niet meer aan de stoelen, noch aan het altaar, noch aan de koster, noch aan de bloemen van de lokale mevrouwenkrans.

Hij denkt aan zijn auto die nu toch weer in de garage staat want de alternator, zie je, en het volledige laadsysteem en een nieuwe auto is veel te duur en hij wil geen nieuwe, hij wil zijn oude om naar het werk en naar de bakker en zo voort, maar de automensen hebben gezegd dat hij een tweede en een derde want de fabrikanten en de verzekeringsmaatschappijen moeten groot en groter en zij moeten hun geld in zichzelf en in hun banken – prop, prop, tot een ader dichtslibt en het hele systeem en zo voort en zo voort.

‘Ach,’ zegt het mannetje.
Hij is weer gestruikeld, hij heeft de voet in het gips, hij kan nu toch niet etc etc en hij leest in een boek over een woud en over een klein huis met een groentetuin en het mannetje denkt ‘Zou ik dan?’ maar hij blijft in zijn woonkamer en met zijn voet in het gips tot de voet oké en tot de auto oké en hij betaalt de rekeningen want hij moet terug naar het werk en de boodschappen en hij wil die kant en bijna klare maaltijden van de nieuwe slogan proberen, punt.”

sol lewitt 1
Afbeelding: Sol LeWitt in het Bonnefantenmuseum, Maastricht (foto van Peter Foolen)
Sol LeWitt: via MB, met dank.

HET GROTE GELIJK

stravinsky
“Ha, maar ze hebben allemaal gelijk,” zegt Jef. “De rode, de groene, de witte, de zwarte, de gele, de gestippelde – ze hebben allemaal gelijk en ze weten het. Kijk, rood slaat met zijn hand op de tafel, groen doet het hem na, wit wacht nog even af maar staat dan bruusk op en steekt een vuist in de lucht, oranje rommelt in zijn papieren, vindt het goede blad, zwaait er mee en gooit het demonstratief op de tafel – ze hebben allemaal gelijk.”
Iemand vraagt of Jef een grapje maakt.
“Maar nee, natuurlijk niet, ik ben bloedserieus, en zij ook, zij zijn zo serieus dat hun gezicht voor eeuwig in die plooi blijft staan want ze hebben allemaal zo veel gelijk als er water naar de zee stroomt, miljarden liters gelijk, en ze hebben nog meer gelijk, zo veel als er gisteren water uit de lucht is gevallen, miljoenen regenbuien, orkanen en stormen van gelijk, ik zeg het u, en ze menen het zo erg dat ze die plooien van hun gezichten strak met hun vingers vasthouden, de vingers prikken er hier en daar door, komen langs de neusgaten terug naar buiten en het is geen zicht, dat weet ik, maar toch is het zo en het bewijst hun allergrootste gelijk, zowel van wit als van zwart als van oranje of oker of hemelsblauw of okkernotenbruin, hun kleur maakt zelfs niet uit, het is enkel het gelijk dat belangrijk is. Kijk maar, ze menen het, ze staan in alle ernst op, ieder steekt een arm, twee armen, drie armen in de lucht, ze zeggen dat ze het woord willen nee ze nemen het woord allemaal tegelijk, de ene praat, de andere praat, de andere anderen praten even goed en luid en gelijk, een lange lijn is het, hun gelijk, het loopt van de ene kust naar de andere en zo naar Azië, verdomd en ook daar hebben groen en blauw en vierkantsrood en driewerfgroen allemaal gelijk, tegelijk.”
“Hier, luister en kijk wat naar Stravinsky, begot:



(link via openculture.com)

BLOEM

Maar het is dat de ene Chinees de andere vertrappelt
en dat de wereld op z’n vuilnisbakkop staat
en dat de wereld de bloemen vergiet

so, hier en daar, on whatever new ground;
een lelie, een alpenroos, een madelief.

Maar het is dat de ene mens de andere
en dat de wereld de wereld

so, hier en daar, on whatever new ground;
een nieuwe lucht, een adem, een groenrode  halm.

220
Illustratie: Eva Vanderstappen, voor Merel en Mus.

EEN, TWEE, EEN, TWEE

Jef dacht:
“Ge kunt uw ogen tot over de weide laten priemen en dan, recht het bos en de bomen in, tot op de takken en de bladeren, de vogels en hun nesten zien, en dan terug naar beneden, de schors volgend, tot de wortels, diep de grond in, als ge maar wilt, en terug naar boven, en dan kunt ge terug naar de weide en dan weer het bos in, langs de schors van de boom, omhoog, tot waar een uil, en zo voort. En zo kunt ge, behalve de weide en het bos, alles vergeten, de slechte maar ook de goeie dingen, en ge ziet alleen nog de bomen en vogels, niks anders. En sommige mensen duiken dan eerder in hun postzegelverzameling, of in een andere hobby, hun paarden misschien, of hun tuin, of goeie muziek, of ze springen op hun moto en vergeten alles behalve de straat en het gestamp van de motor, en dan wuiven ze alleen naar andere motorrijders, zo maar, omdat de wereld anders is voor een paar minuten, of een uur, of een dag.”

In gedachten keerde Jef nu toch zijn rug naar dat bos en stapte hij op de fiets en van zijn fiets in een mooie blinkende auto en met de auto naar een zwembad en baantjes trekken een uur, twee uur, alsof hij nog twintig was, en dan, met natte haren, terug de auto in en naar de stad, naar een zonovergoten plein waar de toeristen en de kleuren van diezelfde toeristen de zondag bepalen, T-shirts, rokjes, jurkjes, jonge mannen en vrouwen, vrolijke kinderen, Jef rond het plein en in de straten, natuurlijk die ene kerk ontwijkend waar een pissijn, nee, dan maar terug de auto in en via de ringweg naar de autostrade en dan zo naar de Ardennen, daar, de motorrijders, daar, de Semois, voort, de Ourthe en haar kajakvaarders, daar, een bestelwagen, leeg, die zou de toeristen oppikken, wist Jef, hij had dat allemaal zelf gedaan, ooit, lang geleden.”
Jef zweeg.
Halfvier, de kinderen zouden dadelijk voorbijfietsen.
Jef stopte zijn pijp.

STUURS

“Meneer, u kijkt stuurs.”
“Stuurs? Ik kijk niet stuurs. Bovendien: ik ken u niet.”
“Nee u kent me niet. Mijn naam is Matthias. En ik vind dat u stuurs kijkt.”
“Ik kijk niet stuurs, zei ik. Dit is mijn gelaatsuitdrukking en ik wil die niet veranderen.”
“Oké meneer. Meneer, wat doet u hier in Brussel?”
“Dat zijn uw zaken niet.”
“Bent u een toerist?”
“Nee, ik ben geen toerist. En ik herhaal dat het uw zaken niet zijn.”
“Ja maar, ik dacht..”
“U hoeft niks te denken. En laat me met rust.”
“Ja maar, ik wou u enkele vragen stellen.”
“Vragen? Waarom? Ik ken u niet. Ik heb niks met u te maken en u niet met mij.”
“Vragen over u, beste meneer. Ik verzamel antwoorden.”
“Antwoorden verzamelen? Wie verzamelt er nu antwoorden? Ik heb nog nooit zoiets doms gehoord. Heeft u niks beters te doen? U zou beter een job zoeken en werken voor de kost.”
“O, wees gerust, ik werk voor de kost. Maar ik verzamel ook antwoorden. Mijn vraag voor u is, waarom u niet van de lente geniet?”
“Maar ik wandel toch door de stad?”
“Ja, maar u kijkt stuurs. U lijkt niet gelukkig.”
“Waarom zou ik gelukkig moeten zijn?”
“Ik weet het niet. Bent u niet blij?”
“Nee, ik ben niet blij, ik ben nooit blij en ik zie geen enkele reden om blij te zijn. Kent u een goede reden?”
“Ja. De lente.”
“Tja. Het mooie weer is goed meegenomen, dan hoef ik geen regenjas aan en ik voel zelf ook de warmte van de zon op mijn huid. Maar blij of gelukkig? Nee, ik zie niks op de wereld dat me nog blij kan maken.”
“Kinderen?”
“Kinderen zijn lastpakken. Ze hebben altijd honger of dorst, ze gehoorzamen meestal niet en ze maken kabaal.”
“Vakantie?”
“Vakantie is duur.”
“Mooie vrouwen?”
“Mooie vrouwen zijn ook duur.”
“Een hond? Heeft u geen huisdier?”
“Nee. Ik haat honden, ik haat katten, ik haat konijnen, tenzij in de pan.”
“Aha, u houdt van goed eten?”
“Nee. Ik eet omdat dat moet. Maar het ene gerecht smaakt me beter dan het andere.”
“Een mooie foto. Maakt een mooie foto u dan niet blij?”
“Nee. De wereld stikt van de foto’s. De mensen gooien al hun kiekjes op het grote internet en ze worden er door overspoeld en letten niet meer op de inhoud of op de kwaliteit. Vijftigduizend of vijfhonderdduizend bossen of stranden op het internet, dat is voor iedereen te veel. Of spelende kinderen. Of whatever. Voor mij hoeft dat niet.”
“Stilte? Houdt u niet van de stilte?”
“Nee. Ze doet me aan mijn eenzaamheid denken.”
“Eenzaam? Bent u eenzaam?”
“Dat zijn uw zaken niet, dat zei ik toch reeds?”
“U houdt misschien van muziek?”
“Nee.”
“Van een avond op stap, met de vrienden?”
“Ik heb geen vrienden. Ik ben alleen.”
“Helemaal alleen?”
“Inderdaad.”

De Dialogen, 7.