IN RIJEN

‘Kijk, een ganse rij minimini-geluksklavertjes, je moet echt goed kijken zo klein zijn ze. Wacht ik zal even een eerste strook gras opzij houden, kun je ze nu zien? Misschien moet je wat dieper bukken, echt diep, met je neus bijna tegen de grond.’

Dit was ik niet.

Ik bedoel, ik heb dit niet gezegd, ik heb dit niet geschreven. Ik heb de letters en woorden getypt, ja, maar geschreven? Nee. Ik kon enkel luisteren en kijken en glimlachen met de toch wel onnozele idee van de klavertjes vier.

Of ik die minimini-geluksklavertjes dan gezien heb?

Tja.
Wat zij, die andere, zei of schreef, dat was niet tegen mij. Ik heb mij niet gebukt en heb niet met mijn neus tegen de grond zitten turen in de hoop ze te vinden.
Mogelijk heb ik de klavertjes gezien, maar misschien zag ik ze niet, want was ik daar? Wie zal het zeggen?

MIX 2

Vanaf nu hebben we in onze tuin zicht op een perfecte hoek van negentig graden en op een kaarsrechte lange lijn.
Ze bepalen, misschien, nieuwe grenzen.
Max huppelt vrolijk van het ene naar het andere deel en Maurice loopt enkel nog op de lange rechte – alsof hij zijn zachte witte pootjes niet wil bevuilen, alsof hij vindt dat hij al genoeg kattenwassen te doen heeft.
Hun soepelheid en hun evenwicht verwonderen me – dat ze er zonder na te denken in slagen om nieuwe paden en kronkels en nu ook de rechte lijnen te volgen, en dat ze er vrolijk over en op lopen, alsof de verandering de normaalste zaak van de wereld is en dat ze er lak aan hebben.
Maurice stopt. Toch maar wat wassen, denkt hij.
Max hupt, hup!, als een elastiekje. De soepelheid en de vanzelfsprekendheid zelve. Dan komt hij met volle kracht aangelopen, schuift uit op de gladde tegels van de onderdoor maar hij kent dat en het past perfect in zijn instinctieve berekeningen – hij botst niet tegen de stoel, niet tegen de tafel, niet tegen de poort. Hij stopt met glijden op tien centimeter van zijn speeltouw en neemt het vrolijk vast, gooit, vangt op, huppelt terug, springt kriskras over de nieuwe hoeken, lijnrechte grenzen en nieuwe bogen – de zwarte grond in en op en over.

Het is te donker om te zien wat ze ginder ver doen of wat er echt allemaal veranderde, mijn enige houvast is de maan door de bomen, de maan van Poe.
Nee ik vergis me, want daar is ook de heldere sterrenhemel.
Max komt weer aangerend, schuift, stopt, hupt, rent weg naar een groep wandelaars in het baantje. Rustig, Max, ja, goed zo, flinke man.

Ze zijn niet van mij.
Niet de bomen, niet de maan, niet de sterren. Niet de wandelaars, niet de kat, niet de hond, niet eens de oude Kenzo die zijn rust wilt. Zelfs de perfecte hoek en de zwarte grond – ze zijn niet van mij. Ik mag ze zien, ik mag ze soms aanraken, ik mag ze voelen.
Dat is alles.

Ik adem.
Ik adem de rust in en laat de druk op mijn longen naar buiten.
Nog eens.
Ja, het zijn diepe putten en grote kanalen, denk ik.
Ja, de maan en de bomen blijven, Poe blijft. En de sterren zorgden voor de eerste navigatie.
Hoe slim zijn wij? vraag ik.
Ik adem.
Ik adem de rust in en adem de drukte weer uit.

Max staat voor me. Hij zwiert met zijn kop, gooit het touw weg, vangt het zelf op, komt weer voor me staan, gooit het voor mijn voeten, neemt het vast, gooit het op, vangt het, gooit het nog eens voor mijn voeten en zo eeuwig voort.
Ik adem, laat de druk op mijn longen ontsnappen, schiet in een lach en neem het touw vast.

MIX

Nee we waren niet thuis we moesten naar Mechelen het was daar een chaos want al die verbouwingen maar we vonden toch een goeie parkeerplaats weliswaar in een modderpoel maar nu overdrijf ik wat.
De switch met de collega verliep makkelijk en het was fijn om elkaar terug te zien.
Het hotel was ooit een zwembad en je kon je als je dat wou nog omkleden in een van de oude kleedhokjes hahaha en de lunch bestond uit Nederland-achtige broodjes maar die waren lekker en de vergadering duurde eindeloos lang maar we kregen ieder een tafel en stoel en een mini-blocnote en koffie of frisdrank en een duidelijk scherm. Daarna waren er nog glaasjes cava maar niet te veel en niet te lang en de hapjes waren wel talrijk dus iedereen at want we wisten niet dat het op z’n ollands zou zijn en niet op z’n vloms.
En dan reden we weer weg uit de modderpoel.
En plots was er dat beeld of was het een droom van dat hele kleine mannetje dat aan een paar grote meneren in strak pak een voor een vroeg ‘Wat doet u zoal, meneer?’ en het probleem was dat hij dat binnen de twee minuten aan wel vijftien van die meneren in strak pak vroeg en dat ze hem stuk voor stuk een antwoord gaven maar het was een kakofonie. Ze hoorden zichzelf niet meer en praatten dan maar wat luider en nog luider en eentje begon zijn levensbezigheden en prestaties uit volle borst te roepen en de anderen deden mee want ze wilden gehoord worden, GEHOORD.
Het hele kleine mannetje keek toe vanaf de zijlijn en gniffelde hihihi en onderbrak helemaal niemand maar deed ook geen moeite om naar hun luide stemmen te luisteren.
Plots gaf een van de meneren die gehoord, gehoord wilden worden een flinke klap aan een van de andere meneren, ferm op zijn neus en dat was het startschot van een grote vechtpartij met als resultaat veel bloedneuzen en blauwe ogen en zelfs een gebroken arm
of drie.
Het hele kleine mannetje had genoeg gezien, verliet zijn zijlijn en liep voorbij de kleedhokjes naar de voorkant van het gebouw en dan naar buiten en links kon hij een hamburger kopen, wist hij.

TIK

Ze moest zich haasten, Tik, hoeveel tijd had ze nog? Tak. Haar jongste zus was al onderweg, Tik, en ze moest nog dit, Tak, en nog dat, Tik. Waar had ze die bundel ook weer gelegd? Tak. Ze keek snel in de grote archiefkast, Tik, nee, daar lag hij niet, Tak, misschien toch in een van de bakken, Tik, op de tafel, Tak, of bovenop de hoge kast? Tik. Tak. Tik. Tak.
Ze dacht rustig even na maar wist het niet, Tik.
Hoorde ze buiten de auto van haar zus? Tak. Ja, het portier, Tik, dat was haar zus, Tak. Rap naar de keuken, Tik, de handen wassen, Tak, dan even met de handen door de haren, Tik, oei, warboel, oei, Tak, de deurbel, Tik, ja, het was Anja, Tak.
‘Dag, mijn allerliefste grote zus, heb je alles klaar?’ vroeg Anja vrolijk, Tik, Tak.

ZEELAND ZEELAND

Ze geven hem een deadline maar hij gooit die over zijn schouder. Hij zegt dat hij vooral zweert bij zilveren en blauwe potloden.

‘Dit is pas een deadline,’ roept hij, neemt zijn luchtballon en vliegt over de Oosterschelde. Hij landt op een van de zandbanken en ontmoet er drie zeehonden. Vanaf de nabijgelegen oever roepen enkele toeristen dat hij zich uit de voeten moet maken. hij tekent rap een grote ‘Fuck you!’ op de luchtballon. De toeristen druipen af.

Hij haalt zijn fiets uit de mand, rijdt door Wemeldinge, volgt de bochten naar Goes want daar zijn de winkels. Maar in Goes is het veel te druk. Hij rijdt terug, vindt de luchtballon niet meer, gooit zijn fiets tegen de grond, volgt te voet de kustlijn tot hij alleen is.

Hij ademt diep in en uit en in en uit en ziet in de verte een groep mensen met kinderen rond drie kleine bbq-stellen. Ze hebben veel plezier en genieten, genieten van het vette spek en van de welriekende, welriekende bbq-kruiden uit de kleine supermarkt in het dorp.

‘Open alle zondagen van juni, juli en augustus,’ roepen de rondvliegende verpakkingen. Hij voert de spekresten aan de zeehonden en luistert niet naar het gejoel van de kinderen.

Hij loopt naar haven, wacht aan de voetgangersbrug, laat zich bijna verleiden tot een torenhoge cappuccino zoals die van die mevrouw op het terras van het eetcafé maar sluit wijselijk de ogen en vindt de weg naar het volgende brugje.

‘Het water is niet eens blauw,’ spuwt hij. Hij neemt een van zijn potloden en  probeert het water bij te kleuren. Het lukt niet.

Hij wil verder doorsteken, naar de overkant, daar op de tip is niemand, zelfs geen vissers want de vissen zijn verdwenen. Een voorbijvarende boot toetert, kinderen wuiven en gooien kushandjes. Achter de boot schuilen tientallen kleine zeilboten, er is een wedstrijd, iets met foto’s maar hij wil geen foto. Hij wil niets.

Hevig belgerinkel van tientallen fietsers doet hem schrikken.
‘Is er ergens een groene landtong zonder huizen, winkels, boten, mensen? Waar kan ik die vinden, bestaat ze?’ vraagt hij.

LICHAMEN

Ik zeg het is de maan.
Ik zeg het zijn die drieëndertigduizend dagen
of de zwaardvis, vet of niet
of een van de andere hemellichamen en dromen.

Ik zeg het is veel meer dan wat u ooit kunt bevatten
het is een oceaan en nog dieper
het is onze zon en veel verder
het is niets, of toch alles. Of niet. Of nog meer. Of een dikke vergissing.

Nee u weet niet
nee u hoeft niet te proberen
u mag meppen en mept tienduizenden keren
telkens de bal mis.

U mag zwaaien met eretafels, loven, beloven
en de mannen met dassen
en de anderen die moppen tappen

ze hebben het mis.
Ze beseffen just nada.
Ze denken in cijfers en doen maar.

U en zij
weten niks.

(De interpunctie is correct. Al het andere ook.)