Er zijn ook échte putboorders; ruige en stoere maar kleinhartige mannen, met eeuwig vuile handen, handen zo groot als kolenschoppen. Ik kén ze, die echte putboorders, ik zie ze vertrekken, ’s ochtends, met hun enorme en indrukwekkende vrachtwagens, om zes uur zijn ze al weg voor hun bijzondere werk, voor het diepe boren in onze aarde. Ze kennen hun job, hun gereedschap, de grondlagen, ze weten dat er geen ‘goed water’ meer te vinden is op 30 of 40 meter en dat ze tot 60 meter moeten boren en binnenkort nog dieper, want ‘Die met hun zwembaden zijn verspillers maar het water is niet onuitputtelijk.’ Ik ken ook hun vrouwen, die zeggen ‘Ze hebben grote werkhanden en een goed hart, het kon veel erger zijn,’ en dat is nog waar ook.