DE FIETS
Het is mooi weer en ze haalt de fiets uit de stalling.
Ze begint aan haar tocht: het eerste deel is bergaf, richting het centrum van het dorp, ze moet amper trappen en haar witte jurk wordt gedragen door de wind en het licht.
Ze kijkt recht in de zon.
Het is het eerste licht van de lente.
Hoe de warmte op haar huid?
Hoe de huid beweegt met het trappen?
Haar lichaam?
Haar haren?
Haar witte jurk?
Ze heeft het oude fietstempo teruggevonden. De schouders recht, de handen het stuur omklemmend, de benen en voeten gestaag trappend, soms harder, soms minder.
De zon
Het licht
Haar witte jurk
Haar haren
Ze kijkt naar de lucht, droomt weg bij de wolken, zijn zij een paard en een draak, vandaag?
Ze trapt en ze trapt, de jurk, het licht, de blote armen, haar blik.
Terug in de straat van haar huis springt ze van de fiets voor die helemaal stilstaat en loopt ze kort mee tot zij en de fiets helemaal willen stoppen. De kracht van haar voeten en kuiten, het stralende wit van de jurk, bijna in rust.