TIK

Ze moest zich haasten, Tik, hoeveel tijd had ze nog? Tak. Haar jongste zus was al onderweg, Tik, en ze moest nog dit, Tak, en nog dat, Tik. Waar had ze die bundel ook weer gelegd? Tak. Ze keek snel in de grote archiefkast, Tik, nee, daar lag hij niet, Tak, misschien toch in een van de bakken, Tik, op de tafel, Tak, of bovenop de hoge kast? Tik. Tak. Tik. Tak.
Ze dacht rustig even na maar wist het niet, Tik.
Hoorde ze buiten de auto van haar zus? Tak. Ja, het portier, Tik, dat was haar zus, Tak. Rap naar de keuken, Tik, de handen wassen, Tak, dan even met de handen door de haren, Tik, oei, warboel, oei, Tak, de deurbel, Tik, ja, het was Anja, Tak.
‘Dag, mijn allerliefste grote zus, heb je alles klaar?’ vroeg Anja vrolijk, Tik, Tak.