“Meneer, u kijkt stuurs.”
“Stuurs? Ik kijk niet stuurs. Bovendien: ik ken u niet.”
“Nee u kent me niet. Mijn naam is Matthias. En ik vind dat u stuurs kijkt.”
“Ik kijk niet stuurs, zei ik. Dit is mijn gelaatsuitdrukking en ik wil die niet veranderen.”
“Oké meneer. Meneer, wat doet u hier in Brussel?”
“Dat zijn uw zaken niet.”
“Bent u een toerist?”
“Nee, ik ben geen toerist. En ik herhaal dat het uw zaken niet zijn.”
“Ja maar, ik dacht..”
“U hoeft niks te denken. En laat me met rust.”
“Ja maar, ik wou u enkele vragen stellen.”
“Vragen? Waarom? Ik ken u niet. Ik heb niks met u te maken en u niet met mij.”
“Vragen over u, beste meneer. Ik verzamel antwoorden.”
“Antwoorden verzamelen? Wie verzamelt er nu antwoorden? Ik heb nog nooit zoiets doms gehoord. Heeft u niks beters te doen? U zou beter een job zoeken en werken voor de kost.”
“O, wees gerust, ik werk voor de kost. Maar ik verzamel ook antwoorden. Mijn vraag voor u is, waarom u niet van de lente geniet?”
“Maar ik wandel toch door de stad?”
“Ja, maar u kijkt stuurs. U lijkt niet gelukkig.”
“Waarom zou ik gelukkig moeten zijn?”
“Ik weet het niet. Bent u niet blij?”
“Nee, ik ben niet blij, ik ben nooit blij en ik zie geen enkele reden om blij te zijn. Kent u een goede reden?”
“Ja. De lente.”
“Tja. Het mooie weer is goed meegenomen, dan hoef ik geen regenjas aan en ik voel zelf ook de warmte van de zon op mijn huid. Maar blij of gelukkig? Nee, ik zie niks op de wereld dat me nog blij kan maken.”
“Kinderen?”
“Kinderen zijn lastpakken. Ze hebben altijd honger of dorst, ze gehoorzamen meestal niet en ze maken kabaal.”
“Vakantie?”
“Vakantie is duur.”
“Mooie vrouwen?”
“Mooie vrouwen zijn ook duur.”
“Een hond? Heeft u geen huisdier?”
“Nee. Ik haat honden, ik haat katten, ik haat konijnen, tenzij in de pan.”
“Aha, u houdt van goed eten?”
“Nee. Ik eet omdat dat moet. Maar het ene gerecht smaakt me beter dan het andere.”
“Een mooie foto. Maakt een mooie foto u dan niet blij?”
“Nee. De wereld stikt van de foto’s. De mensen gooien al hun kiekjes op het grote internet en ze worden er door overspoeld en letten niet meer op de inhoud of op de kwaliteit. Vijftigduizend of vijfhonderdduizend bossen of stranden op het internet, dat is voor iedereen te veel. Of spelende kinderen. Of whatever. Voor mij hoeft dat niet.”
“Stilte? Houdt u niet van de stilte?”
“Nee. Ze doet me aan mijn eenzaamheid denken.”
“Eenzaam? Bent u eenzaam?”
“Dat zijn uw zaken niet, dat zei ik toch reeds?”
“U houdt misschien van muziek?”
“Nee.”
“Van een avond op stap, met de vrienden?”
“Ik heb geen vrienden. Ik ben alleen.”
“Helemaal alleen?”
“Inderdaad.”
De Dialogen, 7.