‘We zullen stErk moeten zijn,’ zei ze. ‘We zullen moeten wErken. En stevig met onze voeten op de grond blijven staan. Doorbijten en de moEd niet verliezen.’
‘Maar we zUllen,’ zei ze. ‘We zUllen het doen, we zullen dit kUnnen en dit tot een goed einde brengen,’ zei ze.
‘Alleen al voor de Liefde,’ zei ze. ‘De Liefde voor Elkaar, ja. Maar ook vanwege de Liefde voor het lEven. Voor het blauwe van de lucht, de adem. Voor het groene van het gras en van de bomen en planten. Voor de vogels, de dieren, de mensen. Die Liefde, Al die Liefde,’ zei ze.
‘Wij dOEn dit,’ zei ze.
Ze bleef aan het raam staan.
Ze zullen rotsen, raketten en bruggen bouwen. Ze zullen stappen, lopen, vliegen (tot ver voorbij Mars, en het zal een geslaagde vlucht zijn).
De rotsen die ze bouwen zullen ze op hun schouders kunnen dragen. Ze zijn sterk, immers. Sterk en lief, zoals in liefde, zoals in graag zien, het immense graag zien dat doordringt tot in het mooiste blauwe van de lucht, tot aan het bijzondere blauwe van de krachtige kustlijnen in Normandië – bij het goede licht – en tot diep in het nachtblauwe van van Gogh.
Ze zullen hun paden volgen en links, rechts, rechtdoor kiezen, maar het pad, hun pad, zal altijd het goede zijn. Met hier en daar een eik, een berk, een linde, een esdoorn. Met zwaluwen en roodborstjes. Met de eenvoudige kleuren van de viooltjes. En met de dandelions.
(Ook met dank aan Elbow)
Tag: groen
ZEVENENVIJFTIG
Mix het met wat
Mister E en met
Nico
en gooi er een zin of
twee
drie van
e e cummings en van
Pavese
bovenop en
mix it, shake it.
Dan nog een
begonia of een
weidemargriet of een
steenraket of een tak van de
rode oleander en
mix it, shake it
en het is een verhaal.
VER
Ik vraag me af waar jij bent.
Mogelijk ergens tussen een van de verschillende tinten blauw, denk ik. Of misschien wat dichterbij, tussen of in of net boven de enorme lagen groen.
We hadden elkaar nog aangeraakt. Of nee, net niet. Een vluchtig kruisen van onze wangen, rakelings. Ik zoek een ander, beter woord voor ‘kruisen’ maar ook dat woord hangt ergens onbereikbaar, tussen al dat azuur- en koningsblauwe.
Ik hoor je roepen. Ik kan de zinnen en woorden niet verstaan. ‘Overal, nergens,’ denk ik te horen. Ik spits mijn oren wat beter en hoor ‘Weg, langs het wandelpad.’
Ja?
Er zit niks anders op. Ik moet me erbij neerleggen. Hoe zeggen ze dat? Vrede mee nemen? Ja? Moet dat? Of kan ik me er blijven tegen verzetten? Zou dat zin hebben? Zou jij dan kiezen om dat oneindige blauwe of groene achter je te laten en om hier, tussen de huizen en de oude fabrieken, tussen de drukke straten en de wekelijkse marktkramers te willen verblijven? Iedere ochtend, iedere dag, iedere week opnieuw? Dat kan niet, natuurlijk niet.
Er dendert weer een vrachtwagen voorbij, de slogan op de zijkant van de laadbak kan ik niet lezen, het is te donker. Van de dag is nog geen sprake behalve in de drukte van het verkeer. Hoor, een autobus, die van twintig voor zeven.
(voor B, B, D, D, H, J, K, K, L, M, M, R, S)
OF KONIJNEN OF EZELS
Ze zegt dat de kerstversiering erg mooi is en dat ze me een foto zal sturen. Ze zegt ook dat de dagelijkse wandeling rond de vijver telkens deugd doet en dat ze overweegt om in de nabije toekomst zelf een huis met een grote vijver te kopen.
‘Misschien komt het door het zien van de vissen. Of misschien is het de uitgestrektheid van de horizon. En misschien zou een beekje volstaan. Ik weet het niet. Wil je nog een blok hout op het vuur gooien?’ vraagt ze.
Ze heeft het koud en grijpt naar een deken. De vlammen slingeren zich rond het houtblok, over tien minuten zullen de zwarte randen van het glas schoonbranden.
Ze praat zacht en klinkt gelukkig. Zo heb ik haar lang niet gezien. Rustig. Eindelijk tevreden, denk ik.
‘Ik heb het nog altijd koud, misschien word ik ziek,’ mompelt ze.
Ik neem nog een houtblok.
‘Alles is zich aan het gladstrijken,’ zegt ze. ‘Alsof de tijd een zachte maar dwingende laag legt. Op het werk heb ik eindelijk mijn draai gevonden en Wouter heeft niets meer van zich laten horen. Ik denk veel minder aan hem, maar de hele geschiedenis heeft natuurlijk een wonde geslagen. Ik hoop dat ik dat huis met de tuin en de vijver vind. Of met een beekje. Ergens in de groene rand, dan kan ik naar de bossen. Misschien moet ik terug foto’s maken. Ik zie de vijver, de horizon, de oude eiken en ik denk aan mijn camera. Het zal er wel terug van komen.’
IN RIJEN
‘Kijk, een ganse rij minimini-geluksklavertjes, je moet echt goed kijken zo klein zijn ze. Wacht ik zal even een eerste strook gras opzij houden, kun je ze nu zien? Misschien moet je wat dieper bukken, echt diep, met je neus bijna tegen de grond.’
Dit was ik niet.
Ik bedoel, ik heb dit niet gezegd, ik heb dit niet geschreven. Ik heb de letters en woorden getypt, ja, maar geschreven? Nee. Ik kon enkel luisteren en kijken en glimlachen met de toch wel onnozele idee van de klavertjes vier.
Of ik die minimini-geluksklavertjes dan gezien heb?
Tja.
Wat zij, die andere, zei of schreef, dat was niet tegen mij. Ik heb mij niet gebukt en heb niet met mijn neus tegen de grond zitten turen in de hoop ze te vinden.
Mogelijk heb ik de klavertjes gezien, maar misschien zag ik ze niet, want was ik daar? Wie zal het zeggen?
VER
er ligt een waas op de ruiten en ze kan de lucht niet zien
ze moet naar buiten
naar het groener dan groene
en het blauwer dan blauwe
en de ijskristallen, ginds boven
ze wil dat ijs aanraken en het laten
vervliegen tussen haar handen
ze probeert het vast te houden
en pffffffffffff weg is het
naar hoger, naar blauwer dan het wit dat het was
ze vergeet de waas op de ruiten en keert
de blik naar binnen
zoekt groen, blauw, groener dan, blauwer dan
en de ijskristallen die versmelten met haar lichaam
tot ze ginds, ja, hoger en blauwer dan het wit dat het was
BIJNA ZWART
De nerven tekenen zich duidelijk
– ze zijn donkergroen, sommige bijna zwart.
Je ziet waar het sap stroomt, je ziet welke weg de nerven volgen, willen en zullen volgen
– en waarom.
‘Richting het licht en de lucht,’ denken ze, dénken ze want ze menen te weten dat dat licht en die lucht veel beter en groter en voller en blauwer zullen zijn
– zullen zijn. ‘Waarschijnlijk, het kan niet anders,’ zeggen ze.
Ze staan in groep, ze groeien in groep, ze bloeien in groep, voorlopig.
– ‘Zie je wel?’ zeggen ze.
Zoals de kamperfoelie
– deze met gele bloemen, en altijd felruikend.
De nerven tekenen zich duidelijk
– ze zijn donkergroen, bijna zwart.
Je ziet waar het sap stroomt, je ziet welke weg de nerven willen en moeten en immer zullen volgen,
– en waarom.
‘Richting het licht en de lucht,’ denken ze, dénken ze want ze menen te weten
VOETWEG 76
Ik tel de blaadjes van de ligusterhaag.
Ik tel de blaadjes van de ligusterhaag.
Ik tel de blaadjes van de ligusterhaag.
Dan, een hoop boterbloemen.
Dan, een hoop madelieven.
Een camelia, waarachtig.
De klimhortensia, zou ik stekken nemen?
Dan, de paardenbloemen, ze zijn nog geel, die andere zijn pluizen.
Dan, de grote uitgebloeide forsythia’s, hun herkenbare groen.
Dan, voetweg nummer 76, de Wipeweg.
Dan, wat paarse rododendrons, zeven, acht?
Dan, het grote en eeuwig schietende riet en de nog kleine vlinderstruiken. De vlinderstruiken zullen groot worden en ze zullen paars bloemen, dat weet ik.
Ik tel de blaadjes van de ligusterhaag.
Ik tel de blaadjes van de ligusterhaag.
HET
Het, ja, Het is een wirwar, een mix van woorden, een
raster, een kluwen, een web. Het is eindeloos, het
loopt tot over de oevers van de rivieren, tot voorbij
de einder, tot diep in het bos, tot hoog in de lucht,
net boven de ijskristallen wolken.
Het wordt geweven van links naar rechts maar niemand
ziet de regelmaat, de bijna identieke dieptes en hoogtes,
de verschillende kleuren, het springt van hier naar daar,
legt de zinnen op een weefgetouwen rooster, springt over
het haakwerk van de huismoeder en diep in de trui van
de hobbyist, legt het kaarsvet aan banden maar druipt
tot over de rand van de vaas met die echte, blijvende
poppy flowers.
Het geeft leven, het geeft rust. Het maast zichzelf door
het land, door de grond en het zand, door de adem,
door het licht en het leven, over de bodem van het meer
aan de bron, over de andere bodems van de diepblauwe
oceanen.
Kris, kras, langs namen, titels, dorpen, landen, groenere
oerwouden, enorme giraffen en leeuwen, kleine mieren
en muizen, de gezichten van alle mensen, kleurrijk,
glansrijk, goed tot diep in hun ziel, goed overal, ooit,
hopelijk immer blijvend in het licht, in de lucht, in
het leven.
DE VLINDERS VAN NABOKOV, MISSCHIEN
Ze borduurde alleen maar vlinders. Alle kleuren. Hoe bonter, hoe liever. Grote steken, kleine steken, iedere vrije vierkante centimeter opgevuld met vlinders. Spreien, dekens, kussens, handdoeken, truien, lopers, zelfs een collectie wandtapijten, een keer zelfs schoenen.
Een vriendin vroeg haar om, als achtergrond, enkele zonnebloemen te borduren, maar dat wou ze niet. Ze was koppig en bleef uitsluitend vlinders borduren.
Tot de directeur van een grote kleuterschool haar vroeg om een reuzegrote speelmat te versieren. Dat ding moest de ganse vloer van de grote turnzaal bedekken. Er moesten natuurlijk vlinders op staan, zo veel mogelijk. Maar de directeur wou ook borduursels van ballen en hoepels, van rackets, poppen, treintjes en legoblokken, van speelgoedauto’s en schommels. En van boeken.
Ze begon de nieuwe onderwerpen te bestuderen. Keerde rackets, speelgoedstations en legoblokken als het ware binnenstebuiten om alles goed in zich op te nemen. Bij de boeken bleef ze hangen; er was een mooi boek, over een wolk en een rots, dat ze uiteindelijk uit het hoofd leerde, niet alleen woord na woord maar ook prent na prent en kleur na kleur. Na een jaar studiewerk begon ze eindelijk aan de speelmat. Nog twee jaar later was die helemaal klaar.
Wat ze gehoopt had gebeurde; de kinderen waren blij met het borduurwerk, probeerden de vlinders te vangen en te strelen, namen een bal, een pop of een trein vast en speelden dat het een lieve lust was. Ze lieten zich ook opslorpen door de boeken en wentelden zich in die mooie prenten van de wolk en de rots en van alle andere boeken. En als ze er even genoeg van hadden, dan keerden ze terug naar de vlinders, of naar de rackets, of naar de treintjes.
Ze was tevreden. Ze keek naar de speelmat en haar werk, naar de kinderen en hun plezier. Besliste dat, tijdens de mooie dagen, de speelmat buiten moest, en dat ze de betonnen speelplaats volledig moest bedekken.
Ondertussen heeft ze, voor een andere school, nog een tweede, veel grotere speelmat in de maak. Een derde staat op het programma. Daar zal ze ook horizonten, oceanen en zelfs zonnebloemen op borduren. Spreien, dekens, kussens doet ze niet meer. Af en toe nog een paar grote wandtapijten, en die voorziet ze uitsluitend van vlinders. Dat blijft.