Vanaf nu hebben we in onze tuin zicht op een perfecte hoek van negentig graden en op een kaarsrechte lange lijn.
Ze bepalen, misschien, nieuwe grenzen.
Max huppelt vrolijk van het ene naar het andere deel en Maurice loopt enkel nog op de lange rechte – alsof hij zijn zachte witte pootjes niet wil bevuilen, alsof hij vindt dat hij al genoeg kattenwassen te doen heeft.
Hun soepelheid en hun evenwicht verwonderen me – dat ze er zonder na te denken in slagen om nieuwe paden en kronkels en nu ook de rechte lijnen te volgen, en dat ze er vrolijk over en op lopen, alsof de verandering de normaalste zaak van de wereld is en dat ze er lak aan hebben.
Maurice stopt. Toch maar wat wassen, denkt hij.
Max hupt, hup!, als een elastiekje. De soepelheid en de vanzelfsprekendheid zelve. Dan komt hij met volle kracht aangelopen, schuift uit op de gladde tegels van de onderdoor maar hij kent dat en het past perfect in zijn instinctieve berekeningen – hij botst niet tegen de stoel, niet tegen de tafel, niet tegen de poort. Hij stopt met glijden op tien centimeter van zijn speeltouw en neemt het vrolijk vast, gooit, vangt op, huppelt terug, springt kriskras over de nieuwe hoeken, lijnrechte grenzen en nieuwe bogen – de zwarte grond in en op en over.
Het is te donker om te zien wat ze ginder ver doen of wat er echt allemaal veranderde, mijn enige houvast is de maan door de bomen, de maan van Poe.
Nee ik vergis me, want daar is ook de heldere sterrenhemel.
Max komt weer aangerend, schuift, stopt, hupt, rent weg naar een groep wandelaars in het baantje. Rustig, Max, ja, goed zo, flinke man.
Ze zijn niet van mij.
Niet de bomen, niet de maan, niet de sterren. Niet de wandelaars, niet de kat, niet de hond, niet eens de oude Kenzo die zijn rust wilt. Zelfs de perfecte hoek en de zwarte grond – ze zijn niet van mij. Ik mag ze zien, ik mag ze soms aanraken, ik mag ze voelen.
Dat is alles.
Ik adem.
Ik adem de rust in en laat de druk op mijn longen naar buiten.
Nog eens.
Ja, het zijn diepe putten en grote kanalen, denk ik.
Ja, de maan en de bomen blijven, Poe blijft. En de sterren zorgden voor de eerste navigatie.
Hoe slim zijn wij? vraag ik.
Ik adem.
Ik adem de rust in en adem de drukte weer uit.
Max staat voor me. Hij zwiert met zijn kop, gooit het touw weg, vangt het zelf op, komt weer voor me staan, gooit het voor mijn voeten, neemt het vast, gooit het op, vangt het, gooit het nog eens voor mijn voeten en zo eeuwig voort.
Ik adem, laat de druk op mijn longen ontsnappen, schiet in een lach en neem het touw vast.