En wat niet is, niet is. Maar wel, iedere ochtend, het gloren, het rode, het blauwe of de hoge sterren in het te vroege.
En veel. En mogen. En krijgen. Het verre zien, de klanken en geluiden, een ander gloren, telkens.
Het licht, de bomen, de vogels. Een oleander, een camelia, hier en daar een rode, een witte, of overal, elders.