“Tja, de dikke boeken. Staat daar de waarheid in, denk je? Waarschijnlijk wel, ergens. Waar? Nee, dat weet ik niet.
Ik? Ik kijk liever naar de bomen of naar de lucht. Of naar de straat en de mensen en de auto’s. Naar het gras van de overburen. Groen gras hebben zij, maar ikzelf ook hoor.
Nee, die boeken zijn niks voor mij. Laat anderen maar al die kilo’s lezen en wijs zijn. Wijs, wijzer, nog wijzer, allerwijst. Of hoe moet ik dat zeggen?
Ja, de professor. Die las een paar kilo per dag. Hij was een goede vriend, ik mis hem. Hij grapte er soms over, over hoeveel pond of kilo hij gelezen had. En dat hij zich kon begraven in boeken, dat zei hij.”