ZE TELT DE MADELIEFJESBLAADJES, ZEGT ZE.

van gogh sterrennacht

‘Een dag, een nacht, een dag, een nacht.

Ik tel.
Ik tel de madeliefjesblaadjes.
Hoeveel dagen, nachten jou van mij en mij van jou nog zullen scheiden.
Ik tel en meet de uren, dagen en ik weet; zij zijn veel meer dan dat, zij zijn ontelbaar en onpeilbaar, zij zijn eindeloos en o, verdomd, zo eeuwig en onmeetbaar, eeuwigheid, altijd.

Want jij en ik, wij zijn

onmetelijk

gescheiden door de grote oceanen,
door de zon- en melkwegstelsels,
door het al, van zon en maan.

Onzichtbaar, onze einder.
Onbereikbaar, onaantastbaar.
Ergens, elders, nergens en onmogelijk aanwezig, maar altijd toch ook: overal.

Ik tel.
Een nacht, een dag, een nacht, een dag, maal honderdduizend, maal veertig biljoen, triljoen, maal de dieptes, maal de hoogtes. Alpen, Himalaya’s,  lavastromen, ondergrondse watervallen en de dieptes van de gouden bronnen en de al verzengende en ongeziene kern van onze aarde.

Eeuwig.

O.

En dag, een nacht, en dag, een dag, en dag, een nacht, en dag, een dag.

Ik tel.
Ik tel de madeliefjesblaadjes die ons scheiden.
Ganse velden en de vele continenten, gans de aarde en de duizenden planeten, vol wit en goud en wit en goud, en een en twee en tien en vierenveertig machten van de hogere miljoenen,

onbereikbaar, elders, nergens.
Overal maar niet te vatten, onaanraakbaar, verder dan het verre weg.’

 

Afb.: Vincent van Gogh, De Sterrennacht, 1889.
Gedoodverfde afbeelding, maar hier niet.

 

ANABEL: ‘MAAR LIEFDE DE LIEFDE’

Haar hart daverde maar ze wist:
dat bomen de bomen
en gras het gras
‘Maar liefde de liefde?’ vroeg ze, want ze twijfelde.
Hoe, waar, wanneer, wie, nu, straks, gisteren, morgen, hoe lang, hoe diep, hoe groot?

‘Mijn lieve liefste,’ zuchtte ze,
‘Mijn hart, mijn schat, mijn alles, mijn licht. Mijn grootste, mijn knapste, mijn adem, mijn lucht, mijn leven, mijn goud, mijn zilver, mijn duizend.’

Ze huilde.
‘De liefde de liefde?’ vroeg ze, want ze twijfelde.
Hoe, waar, wanneer, hoe lang, hoe groot?
Want ze wist, ze wist niet, ze wist niets, noch nu, noch morgen, noch wat, noch hoe.

Ze huilde niet meer.
Want ‘De liefde de liefde?’ wist ze.
Ze plukte een madelief, ze plukte een roos, ze plukte een bos.
Ze zuchtte, ze lachte, want ‘De liefde de liefde?’ wist ze
en ze plukte nog meer en ze vlijde zich neer en wist dat het hart en de lucht en het goud en het diepste en grootste

in bloemen, veel meer.

madelief leen
Illustratie : Leen Verlinden.