‘Ik was bij mijn moeder,’ zei ze, ‘het is altijd hetzelfde, ze zal niet meer veranderen, ze vraagt hoe het met mij gaat en met de kinderen en met mijn broer, en of onze pa nu? en die laatste zin maakt ze nooit af, want ze weet het maar ze vergeet het of ze twijfelt, zegt ze, en dan begint ze te herhalen, hoe het met mij gaat, met de kinderen, herhaling herhaling.’
‘En de volgende keer,’ zei ze, ‘is het weer net hetzelfde. Nee, het zal niet meer veranderen, het zal zelfs verergeren, ze vraagt vijf keer hoe het met mij gaat en met de kinderen, met mijn broer, en of onze pa? En dat laatste blijft voor haar, in haar geheugen, waarschijnlijk voor eeuwig een vraagteken.’
‘Het is niet anders,’ zei ze. ‘We moeten hiermee voort. Ieder bezoek is een herhaling, herhaling, ze vraagt waar ze is en dan zegt ze Oh ja, ik was niet zeker maar nu weet ik het weer, ze zijn hier erg vriendelijk en het eten is goed en ze zegt dat ze niet wil klagen want mensen klagen al genoeg en zo slecht is het leven toch niet, zegt ze.’
‘Volgende week ga ik terug,’ zei ze. ‘Ik kan alles tegen haar zeggen en eindeloos vertellen, ze onthoudt het toch niet en ik mag telkens en telkens opnieuw beginnen, soms doet dat deugd, dat ik kan herhalen, herhalen.’