Ik heb over ons gedroomd, zei zij.
Ja? vroeg hij.
Ja.
Oh.
Ja, dat we in het bos van Lippelo waren en dat we wandelden, een ganse namiddag, we kwamen niemand tegen, jij en ik waren daar, en het bos en de bomen.
Oh.
Mooi hé?
Ja.
Ik heb ook over ons gedroomd, zei hij.
Ja? vroeg zij.
Ja.
Oh.
Ja. We waren samen thuis.
Thuis?
Ja, thuis. We stonden in de keuken en maakten een visschotel.
Vis?
Ja, kabeljauw. Het was gezellig. We kookten en aten, praatten en lachten. We ruimden af en liepen nog even door de tuin. Dan gingen we slapen.
Ja?
Ja.
Oh.
Wanneer zie ik je nog eens?
Ik weet het niet. In juli zal het wel lukken.
Dat is nog lang.
Ja.
Bel je me?
Ja. Je weet dat ik je bel.
Ja.