DE WANDELAAR
Iedere middag gaat hij op pad en doorkruist hij de stad. Hij heeft goede schoenen en een fototoestel. Sommige foto’s zet hij op het web.
Hij loopt over de brug van de zwerver.
Hij ziet de toeristen op de oever.
Hij ziet de afvalcontainers van de brouwerij en maakt twee foto’s.
Hij ziet een meisje in een knalrode mantel huppelend de straat oversteken. Ze loopt tot bij een jonge vrouw en ze stappen hand in hand. Hij kijkt hen na.
De wandelaar herinnert zich zijn hand in de hand met zijn vader.
Het meisje hinkelt, haar hand nog steeds in de hand van de vrouw, de vrouw hinkelt bijna mee.
De wandelaar glimlacht, kijkt rond en vergeet zijn herinnering aan het voelen van de hand in die andere, grote hand.
Hij neemt zijn fototoestel en maakt twee foto’s.