DERTIEN EN EVENVEEL

 

een gifgroene politicus

water

een tweede gifgroene politicus

witte borderbloemen

een derde gifgroene politicus

de werkmannen uit de beschutte werkplaats

een vierde gifgroene politicus

lelijke Vlaamse gevels

een vijfde gifgroene politicus

onbetreden Zwitserse bergen

een zesde gifgroene politicus

papegaaien in Brazilië

een zevende

een kind, onbezoedeld

een achtste

het ware gevoel van vrijheid, rijdend op die twee wielen

een negende

een ochtendgloren. Dat ochtendgloren, die eerste dag na een lange, koude winter

een tiende

ergens, een klank

een elfde

ook nog normale. Het onschuldige idealisme

een twaalfde

Pina Bausch

een dertiende

het gewone leven

 

(Met dank aan een aantal mensen)

MIJN NAAM IS MATTHIAS

“Matthias Toby,” zei ik.
Het gebeurde zelden dat een van de mensen die ik aanklampte mijn naam vroeg. Deze jonge dame deed dat, en ik antwoordde.
“ ‘Matthias’ is een mooie naam,” zei ze.
“Dank je!”
“Vanwaar ben je afkomstig?”
“Uit Tillier.”
“Tillier? Dat ken ik niet. Waar is dat?”
“In Wallonië. Het is een klein dorpje. Het is er erg mooi.”
“En nu woon je in de stad, Matthias?”
“Ja, in de groene rand. Ik zou niet anders kunnen.”
“En je komt iedere dag naar het centrum?”
“Ja.”
“Om met mensen te praten?”
“Ja. Ook om te werken, maar het fijnste zijn die gesprekken, natuurlijk.”
“En je spreekt iedereen zo maar aan, zoals je met mij deed?”
“Inderdaad.”
“Waarom? En hoe maak je je keuze? Wie wel, en wie niet?”
“Ik wil de stemmen van de mensen horen. Maar ik wil ook hun handbewegingen en hun oogopslag zien. En na het afscheid nemen wil ik zien hoe ze stappen. Ik kies hen lukraak. Jong, oud, dik, dun. Ik weet niet waarom ik iemand al dan niet kies, het is eerder een eenvoudig er naar toe lopen, zo maar.”
Ik zweeg even. Ik stond nooit eerder stil bij het waarom van mijn bijna dagelijkse bezigheid.

De jonge vrouw heette Michèle, was jong en mooi en slank. Ze droeg een jeans met een felgroen topje. Goede maar versleten sneakers aan haar voeten en ze had kortgeknipte maar speelse blonde haren. Gouden lokken. Het zonlicht speelde ermee, het was zo’n mooie dag.
Michèle had vlekken op haar vingers.
“Schilder jij?” vroeg ik. Ik gaf het gesprek een wending; niet ‘ik, Matthias,’ maar ‘zij, Michèle’, was immers het doel van mijn uitstap.
“Ja, het valt op, niet?” lachte ze. Ik had nog nooit zo’n mooie glimlach gezien.
“Wat schilder je?”
“Vanalles. Vanochtend begon ik aan het schilderen van een dansende vrouw. Ze is mooi, groot, ze draagt een lange zwarte jurk maar heeft ontblote schouders. Sensueel.”
Michèle pauzeerde even.
“Ze danst op moderne muziek en je ziet haar beweeglijke schouders. De schouders zouden de dans zelfs zonder de rest van het lichaam kunnen uitvoeren. Haar bovenlichaam praat door de bewegingen. Ik wil de muziek en de dansende schouders van de danseres in mijn werk leggen. Ik wil dat iemand die het werk ziet, de muziek kan horen en het ritme kan voelen. Dit schilderij van de dansende vrouw is nog lang niet af. Ik probeer wat uit, herbegin, schets, herbegin nog eens, tot ik het beeld en de bewegingen die in mijn hoofd zitten goed kan weergeven.”
“Mag ik haar zien?”
“Heu, ja, maar nu nog niet.”
“Wat doe je met je schilderijen?”
“Niks.”
“Helemaal niks?”
“Ja, toch wel. Ik toon ze aan vrienden.”
“Dat is alles?”
“Ja, dat is alles.”

pina vollmond

De Dialogen, 3.
Foto: still uit Pina Bausch, Vollmond :
http://youtu.be/wOmUCPjHJao



dd. 25/7/2013