Ze zeggen: ‘Het is een halte in het leven’ dus wat doet Arthur? Arthur neemt zijn architectenpen en tekent wat lavendelvelden en witteborderbloemenperken en zet ze naast de halte.
De autobus stopt.
Arthur ziet het gebeuren; dat een man en een vrouw eerst net geen ruzie hebben en dan wel en dat ze in de autobus stappen en de man moet betalen nee de vrouw.
Arthur ziet ook dat een andere vrouw haar kind amper kan dragen, het kind is te zwaar en de vrouw te mager.
Arthur bekijkt de chauffeur. De chauffeur is een vrouw. In haar glazen hokje rookt ze stiekem een kleine sigaar. Ze denkt dat niemand haar ziet.
Arthur neemt zijn pen en tekent het zestiende flatgebouw, het staat net achter het eerste lavendelveld en hij voorziet dat zestiende flatgebouw van een lift met graffiti. Hij gebruikt heldere kleuren. De lift zoeft zacht, niet enkel van beneden naar boven maar ook van boven naar beneden en van links naar rechts en terug, natuurlijk – zij is een kruising van een lift en van een roltapijt zoals je die enkel in de luchthaven van Brussel Nationaal (is de naam) en ergens in Parijs in de ondergrondse metrogangen kunt vinden.
Arthur rust.
Het is best vermoeiend! Dat tekenen van witte borderbloemenperken en nog niet uitgevonden liften!
Hij tikt met zijn pen tegen zijn glas, alsof alle inspiratie uit het getik voortkomt. Het tikken wordt een lied, het lied een gedicht, het gedicht wordt een gemeenschappelijke muur in het zestiende flatgebouw – kijkt u maar goed rond in de hall van de vierde verdieping, de gemeenschappelijke muur vindt u net om de hoek, in zaal twee en die zaal is veel groter dan u ooit zal weten.
Zo waar als ik leef; dit is waar.
Arthur kan het beamen.
Hij niest.
Hij vangt mijn blik.
‘Catch!’ Had ik geroepen, maar dan in het Frans, zodat iedereen het kon horen, luider, luider.
Arthur luistert nog eens naar de mensen die zeggen: ‘het is een halte in het leven’ en hij borduurt er nog een bloemenperk bij, met zijn architectenpen en met zijn inkt van zijde. Wit, groen, wat rododendronrood en een kleine bokaal voor nieuwe enten zoals hij die indertijd gezien heeft op de velden van de bloemenkwekerij, toen hij daar iedere ochtend om vijf uur moest zijn om op zijn knieën iets te doen met de enten, hij weet niet meer wat, hij was nog jong, te jong en de ochtend was nog niet – een onmenselijk uur, hoe had hij kunnen onthouden wat hij later met de enten zou moeten doen?
Maar hij neemt zijn pen, Arthur, de De ArchitEctenPen en hij doopt haar in de zijden inkt, laat haar reizen naar China en verder, laat hem Shangri La’s ontdekken, hij is voorwaar een echte Columbus, onze Arthur, daar aan die halte.
([sic] maal vijfendertig)
dd 11/4/2013