Beste, ik heb op u gewacht maar de afstand was te groot, zeker tien ton en nee, het geeft niet, het was immers licht en donker en dan weer licht en we waren vreemden.
Beste, het is te laat het is voorbij de zonsondergang en ik had nog iets kunnen proberen maar het was te groen of te blauw en u zou gezegd hebben dat u vogels boven bloemen verkiest, of varkens of legoblokjes.
De afstand bleef en werd groter, van die tien ton tot zeker het eerste seinhuisje tot voorbij het botenhuis in de kleinste haven van het land.
U heeft nog gebeden maar de goden wilden niet luisteren, u vloekte en sprak van mijn kloten en de goden namen een deken en gooiden die over de aarde.
U voelde het niet, u zag niet dat het donker werd.
Daarna? Winterkoninkjes, roodborstjes en zwaluwen en het mooiste siergras, en de dahlia’s, de hortensia’s, en de fuchsia’s? Zij zullen wit kleuren.
En de zonsopgang zal de horizon verpulveren, misschien tot voorbij de woestijnrozen.
Al het andere weet ik niet.
Ik weet niet of bliksemschichten de luchten doorklieven tot ze links zowel als rechts
Noch weet ik, of de houten schilfers en de lange planken, of de zeepaardjes uit de tekening, of het boek op de staander, of de grootste witte rozen van bij die ene teler – enorm zijn ze, die rozen – of de rode randen van het blad, of het zonlicht in de kamer, of, of