Hij zei dat het goed was maar schikte nog enkele stukken, keek vervolgens naar de vijver en naar de eenden en herhaalde dat het goed was, dat de drie laatste de andere gevonden hadden en dat het brood nu wel mocht
en keerde terug naar de stukken.
‘Recht, recht, het kan niet beter, het is goed,’ zei hij maar met zijn rechter wijsvinger gaf hij toch nog een kleine tik tegen de rand van het eerste.
‘Misschien moet ik naar huis, want daar wachten de vrouw en de tuin maar ik moet bij de stukken,’ zei hij en schikte voort, schudde het hoofd en keek weer naar de vijver en naar de *flock* eenden.
‘Ach, ach,’ zei hij en hij tikte nu met de linker wijsvinger en dan toch nog even met de rechter.
‘Het is wat het is, het kan niet anders, het moet zo, de stukken, de eenden,’ zei hij en hij zuchtte.