‘Zonnebloemen, liefst.’
‘Waarom? Die worden zo groot!’
‘Vanwege hun kleur. Dat mag. Groot mag echt. Achteraan, in de zon, tegen de muur.’
‘Veel? Hoeveel?’
‘Weet ik niet. Twintig?’
‘Ja, twintig, doen we.’
(Kamers 7/9)
‘Zonnebloemen, liefst.’
‘Waarom? Die worden zo groot!’
‘Vanwege hun kleur. Dat mag. Groot mag echt. Achteraan, in de zon, tegen de muur.’
‘Veel? Hoeveel?’
‘Weet ik niet. Twintig?’
‘Ja, twintig, doen we.’
(Kamers 7/9)