OVER DE EVEREST (HIJ/ZIJ – ZIJ/HIJ)

Hij zei:
‘Ik hou ZO VEEL van je, ik hou ECHT HEEL VEEL van je, ik zal je alle dagen de mooiste WITTE ROZEN toegooien en je OP HANDEN DRAGEN, je schoonheid BEZINGEN, je VERWENNEN zoals je NOOIT EERDER meemaakte. Ik hou ZIELSVEEL van je, ik VERAFGOOD je, ik zal je iedere nacht IN SLAAP KUSSEN en dan zal ik bij je WAKEN zodat je je veilig voelt.’
‘Ik zal je zelfs IN MIJN ARMEN DRAGEN, over de RIVIEREN, over de HEUVELS, over alle BERGEN, over de OCEANEN, ook in onze DROMEN.’
‘En ik zal altijd O ZO LIEF voor je zijn, je MAG me ALLES VRAGEN, ik zal het DOEN, DOEN en TELKENS weer DOEN, alles wat je vraagt, je bent MIJN LIEFSTE, mijn ENIGE ECHTE WARE LIEFDE.’

Ze luisterde, probeerde te blijven luisteren, onderdrukte een geeuw en zei ‘JA, JA, ik hoor je.’

TOT VOORBIJ

En de liefde, zij wist

dat de mens het kind
en de man de vrouw
of de vrouw de man

dat het ene kind het andere
en dat de vogel de vogel
het gras het gras
dat de bloemen, roder of blauwer

En zij wist
dat wetenschappers en ingenieurs
dat bruggen en auto’s
dat torens, buildings en treinen

of dat bossen
en grachten en zeeën
en meikevers
en vlinders

en zij kon, o ja zij kon
het kind
en de man en de vrouw
en de mens, mens

Zo was zij, zo is zij
wetend
van het embryo
van de liefde

van de zon, van de maan en van iedere ster,
van het ganse firmament
of de hele horizon
tot voorbij, en nog verder

Zo wist zij en keek
en keek
en wist
en bleef kijken.