‘Ik hou van jou, ik wil je niet missen, ik ben dronken van liefde,’ zei ze.
Omdat ze me maar bleef bellen en sms’en gaf ik haar uiteindelijk vijfhonderd euro.
‘Hier, mens.’
Ze kalmeerde en ik hoorde haar twee dagen niet. Ik dacht dat het gewerkt had. Niks van. Het duurde niet lang of ze stond daar terug, het geld was al op en ze zei dat ze me de knapste en liefste man van de wereld vond en dat ze eeuwig en altijd bij mij wou zijn en dat onze liefde de grootste aller tijden was. Ik gaf haar nog eens vijfhonderd euro en ze verdween weer.
Een dag of vier later vroeg ze vlakaf om nog meer geld. Ze hing aan mijn lijf. Ik heb haar weggeduwd en gezegd dat mijn geld op was. Ze geloofde me niet en heeft wat staan grienen en zeuren, nog altijd over de liefde en hoe graag ze me wel zag en ik haar ook, maar dat ik het niet besefte en ik heb haar nog eens weggeduwd en gezegd dat ik haar een lelijk monster en een stomme trut vond. Dat is niet helemaal waar, maar het werkte en ik heb haar niet meer gehoord of gezien.