Eén stem, zo luid, en honderdduizend zachte zoemers op de achtergrond.
De stem, zij zegt: ‘Hun zoemen is niet echt, het is ontstaan uit kunststof en haar resultaat is eeuwigdurend, als een laag op onze aarde. Kijk, daar liggen zij, de zoemers, zij bedekken zelfs het zonlicht, kijk maar eens naar Peking.’
De stem praat voort, zij blijft zo luid, zij laat zich niet zo maar tot niets herleiden.
En de mensen horen haar en zeggen dat de stem erg gek is, dat zij de waanzin zelve is, dat zij het Noorden niet meer weet, dat zij moet opgenomen worden in een instelling met witte kamers en met veel dokters en verplegers.
Maar die éne stem, zij blijft, zo luid, ze kunnen haar tot zwijgen niet verplichten en die éne stem, zij zegt: ‘De zwarte waas van Peking maakt de mensen ziek. Zij zoemt, die waas, zij palmt de aarde in en mensen zeggen dat de evolutie van fabrieken en bedrijven: dat die goed is.’
Die éne stem: zij mept en slaat met beide vuisten, hard. De mensen weten nu met zekerheid dat zij haar moeten vastbinden en dat zij doeken in de mond moet krijgen – tot de stem geen stem meer is en zwijgen zal
ze zit daar dan
in een verlaten witte kamer.
Ze krijgt een pil en straks een prik en af en toe bezoek en mensen zeggen: ‘Zij was ronduit waanzinnig!’
en de zoemers palmen Peking ondertussen helemaal in, in, en in, en nogmaals in. Véél méér dan erg is dat, en erger nog, want gans het land, de hele wereld zelfs, zal volgen
en de zoemers leggen grote, dikke wazen van fijn stof en stank
en alle ademlucht wordt opgeslokt en al het groen verdwijnt of zal verdwijnen, nu, of over vijf minuten, al.
Foto: http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/buitenland/1.1536689