Ik dacht dat het een kwestie van tijd was, maar ik heb me vergist.
Er zit niks anders op dan me bij mijn vergissing neer te leggen.
Het doet wat zeer.
Ik vlei me onder het dikke donsdeken, probeer te slapen, dat lukt niet en ik tel schapen.
Driehonderdvijfendertig, driehonderdzesendertig, driehonderdzevenendertig,
Plots ben ik de tel kwijt. Ik begin opnieuw.
Tweehonderdzestien, tweehonderdzeventien,
Het dondert.
Mijn bed davert.
De schapen helpen helemaal niet, ik geef het op en luister naar de knallende donderslagen.
De kater, Maurice, miauwt aan de deur. Ik hoor hem springen – hij weet als geen ander dat de klink de deur open kan toveren. Maurice is net niet groot en sterk genoeg maar blijft proberen, hij is voldoende behendig om de klink telkens even te doen bewegen maar niet meer dan dat. Hij miauwt nog eens en geeft het op.
Ik tel weer schapen maar mijn gedachten drijven af.
Voor de honderdste keer besef ik dat ik me bij mijn vergissing moet neerleggen. Ik voel de krop. Schapen en katers, donder en bliksem, ze helpen niet. Koeien, misschien? Of olifanten? Ik voel de krop weer in mijn keel, probeer te slikken. Zwaluwen? Varkens? Jonge veulens? Bijen en vliegen, zonnebloemen, anemonen?
Mooi…
Dankjewel lieve S.