De oude garagist loop tussen de auto’s en kijkt toe hoe de technici hier en daar een pakking vervangen, of een bougie, of een ruitenwisser. Zelf doet hij het al lang niet meer, hij loopt enkel nog rond, ter controle, zijn ze wel aan het werk en praten ze niet te veel, over hun koetjes en kalfjes, over het voetbal of over de nieuwe regering?
Zijn zoon vervangt een sensor en verwijdert een foutcode, A zoveel, en zegt dat de remmen hun werk nu weer kunnen doen. De oude garagist blijft kijken en zeurt voor de vijfhonderdste keer dat hij van al die elektronica niet moet weten en dat het vroeger veel makkelijker was, en zo voort.
De zoon haalt de schouders op en vraagt een kleine schroevendraaier, pa geeft hem en kijkt, hij zou het zelf niet meer kunnen, zijn handen beven en hij weet niet zo veel meer, hij herinnert zich ook niet wat zijn vrouw gisteren op de tafel zette of wat de jongste kleindochter vanochtend tegen hem zei, maar hij weet wel nog dat dertig plus dertig zestig is, hij kan zelfs zeshonderd met zeshonderd vermenigvuldigen, en nog veel meer.
Soms brengt de politie hem ’s avonds laat naar huis, omdat hij door het dorp loopt en raaskalt en niet meer weet van welke gemeente hij is, of toch bij manier van spreken. Hij vertelt dan tegen iedereen die het wil horen dat het een hondenstiel is, het smeersel, het lassen, sommige onbeleefde klanten maar dat de meeste anderen vriendelijk zijn, zoals meneer doktoor, of zoals de vrouw van de slager, die zeggen dat hij trots moet zijn op de stiel en soms geven ze een fooi.
De politiemannen kennen hem, vragen keer op keer of hij een lift wil en dan zegt hij altijd ja, want dat zijn benen niet goed meer willen, dat het leven hem wat tegenzit en dat zijn hoofd ook niet, noch zijn handen, Ziet ge, ze beven en ik heb er geen vat op, ik kan het niet tegenhouden als ik wil lassen, of vijzen, zelfs niet als ik een bestelling moet opschrijven, maar ge moogt dat niet voortvertellen, zegt hij. Nee, nee, antwoorden ze.
Zijn vrouw is altijd opgelucht als ze hem ziet, en geduldig, ze veegt zijn haren opzij want alles is in verwarring, hij glimlacht en zegt Schat, ik was bij de dochter, ik keek naar de vissen in hun vijver en zijn vrouw zegt Jaja, kom hier, hier is wat soep en hier staan je pantoffels, het is al laat, ik vroeg me af waar je bleef. Kom, kom mijn man, straks kunnen we gaan slapen, de rolluiken zijn al naar beneden, we zullen de dag vergeten en morgen
Ja, morgen is er veel werk, het is goede soep, geef je me nog een boterham, zegt hij, Ja, ja ik heb honger en ja, ik wil rusten, ik ben zo moe, zegt hij.
mooi!
dankjewel JWL 🙂
toch weer mooi, al krijg ik er rillingen van.
dank je Pol. Ja.