En de zon?
Zij wacht.
Zou ze? Wil ze?
Nee, ze heeft geen zin om te stijgen. Of zal ze toch?
Ze stijgt tien centimeter.
Dan aarzelt ze, blijft waar ze is.
Kijkt.
Ze ziet een vrouw, een man. Nog verder ziet ze een boom en een kind.
Ze schijnt zacht, weet het niet, denkt na, aarzelt weer.
Ze bekijkt de boom, ziet ook een huis, een tweede boom, een hoge haag, een rivier en een woud.
‘Schijn maar voort,’ denkt ze.
‘Ja, doe maar, en klim,’ overtuigt ze zichzelf.
Ze doet het, ze klimt.
Haar twijfel is niet helemaal weg.
Ze blijft hangen, klimt wat, kijkt.
Klimt hoger.
Ze is niet meer te houden, ontplooit al haar stralen, hoog, hoger.
Ze is niet meer te houden, ontplooit al haar stralen, hoog, hoger.