En ik dacht GOH nu is het WEL
WELLETJES geweest en ik gooide de stenen
in de VIJVER en dan sprong ik ze na. DE VISSEN
vonden me maar een RARE VERSCHIJNING
en vroegen wat ik in HUN VIJVER kwam doen.
Ik zei dat ik vond dat het nu WEL
WELLETJES was en dat ik het vaak WARM had
maar ook KOUD en vaak zelfs BEIDE TEGELIJK.
De vissen zegden dat ze dat KENDEN en dat
ze me OVERSCHOT VAN GELIJK gaven en dat
ik BIJZONDER WELKOM was.
Zo zwommen we, ZIJ AAN ZIJ, we hadden veel
PLEZIER en vanuit onze GECAMOUFLEERDE
VIJVER keken we naar DE MENS. We lachten
en WISTEN dat alles WEL, ja WEL, WEL, meer,
veel meer dan WELLETJES was en we vroegen
ons af of DE MENS, of DE MENS dat beseft?