en mep me geen gedicht rond mijn oren
of gooi niet met tulpen of rozen
of lieve woorden.
Val niet op je knieën
en vertel me geen dromen, geen wensen
vertel me gewoonweg niks.
Hou je zachte gemurmel
hou je mooiste, je zoetste glimlach
hou je allerliefste, allerbeste, meest welgemeende groet
ik hoef hem niet
ik hoef niks.
Ik wil vooral en alleen de zon en de wolken
en de helderste maan
en de strafste sterren
en een zeldzaam vliegtuig met onbekenden
en een sporadisch bewegen van iets anoniems
of een auto, een moto, een fiets met de ene of andere, verre,
iemand.
Laat me hier
bij mijn groen en mijn blauw
bij mijn veelsoortige vogels – een zwaluw, een fazant, een koppel eenden verstopt in het hoge, malse gras van de beek, een witte kwikstaart, tien, honderd
laat me alleen
bij mijn bomen – de wilgen, de beuken
bij mijn wit met zachtpaarse anemonen – bijna, als de lente de lente is
bij mijn witte en rode rozen – bijna, als de lente
bij mijn pioenen en mijn ranonkels – bijna, als de lente
weer lente is, een lente, als ze mag, als ze mag.